De dienaar van het Nieuwe Verbond

geschreven door :   Zac Poonen
    Download Formats:

Hoofdstuk 1
God roept Zijn dienaren en bereidt ze voor.

God heeft mensen nodig om Zijn werk te doen, want Hij heeft Zijn werk op aarde de mensen afhankelijk gemaakt. Als de man die Gods roeping ontvangt daar niet gereed voor is, dan wordt Gods werk vertraagd of verhinderd. Als iemand echter aan Gods roepstem geen gehoor geeft, zal God een ander roepen.

God riep Abraham, toen hij in Ur woonde, om zijn huis en familie te verlaten en naar een onbekend land te gaan. Als Abraham niet had willen gehoorzamen, zou God hem niet gedwongen hebben. God zou iemand anders geroepen hebben, en wij zouden nooit van Abraham hebben gehoord.

Het is een enorm voorrecht door God te worden geroepen om Hem te dienen. Maar het brengt ook een grote en ontzagwekkende verantwoordelijkheid met zich mee.

Gods volmaakte plan voor de nakomelingen van Jacob was dat ze precies vier eeuwen in Egypte door moesten brengen. Jaren eerder had hij Abraham gezegd dat zijn nakomelingen in een vreemd land 400 jaar lang slaven zouden zijn (Gen 15:13). Maar toen God de Israëlieten uiteindelijk uit Egypte bevrijdde, hadden ze 430 jaar in Egypte doorgebracht (Ex. 12:40). Waarom moesten ze er dertig jaar langer blijven dan Gods volmaakte plan met hen was? Naar alle waarschijnlijkheid omdat Mozes nog niet gereed was om hen te leiden. Om de Israëlieten uit Egypte te bevrijden, had God een man nodig. Maar die man moest eerst door God voorbereid en toegerust worden om geestelijk leidsman te kunnen zijn.

Gods dienaren moeten verbroken worden

Toen Mozes veertig jaar oud was, vertrouwde hij op de kracht in zichzelf, en voelde hij zich geschikt om de leider van de Israëlieten te worden. Toch was hij in Gods ogen niet voorbereid.

Handelingen 7:22 zegt dat op de leeftijd van veertig jaar 'Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren; en hij was machtig in woorden en in daden'. Toen Mozes op een dag zijn Israëlitische broeders bezocht, zag hij dat één van hen door een Egyptenaar onrechtvaardig werd behandeld. Hij nam het op voor de Israëliet en doodde de Egyptenaar. Hij dacht dat de Israëlieten hem op die manier zouden erkennen als hun door God aangestelde leider. Maar dat gebeurde niet. Mozes begreep nog steeds niet wat het betekende om een dienstknecht van God te zijn.

En dus bracht God Mozes in de woestijn om zijn vertrouwen in menselijke kracht en wijsheid te breken. In Gods volmaakte plan zou die oefening waarschijnlijk tien jaar in beslag hebben genomen. Maar in plaats daarvan duurde het veertig jaar voordat Mozes gebroken was. En dus moesten de Israëlieten dertig jaar langer op hun leider wachten, voordat hij voorbereid en toegerust was.

Gods plan kan vertraagd worden als Gods leiders niet binnen die tijd verbroken worden. God hanteert een vast tijdsbestek waarin wij moeten worden gebroken. Wij kunnen dat tijdsbestek niet korter maken, maar we maken het wél langer als we onszelf niet overgeven aan Gods leiding. Als we ons verharden en niet inschikkelijk zijn, zullen we zélf veel verliezen, maar het werk van God lijdt er óók onder.

Misschien vinden we van onszelf dat we, net als Mozes, goed zijn onderlegd in de leer van de Schriften. We denken de gehele Raad van God te kennen, en we zijn in eigen ogen gezalfd met de Heilige Geest, als

'mannen machtig in woorden en in daden'

(Hand. 7:22).

We kunnen zelfs, net als Mozes, bezorgd zijn over onze verdrukte en terneergeslagen broeders. En zo kunnen we onszelf inbeelden dat we goed zijn toegerust om God te dienen, terwijl we het niet zijn.

We kunnen net als Mozes welbespraakt ('machtig in woorden') zijn. Het feit dat anderen een uur lang naar onze preek willen luisteren bewijst nog niets, want mensen zijn ook bereid twee of drie uur naar politieke leiders te luisteren!! We moeten oppassen dat we niet proberen Gods werk met onze aangeboren talenten te gaan verrichten. Hoe meer gaven we hebben, hoe meer we met het dienen van God van onze menselijke vaardigheden afhankelijk dreigen te worden. Daarom moeten we gebroken worden.

De Israëlieten hadden geen vertrouwen in Mozes, en God had geen vertrouwen in hem om hem als hun leider aan te stellen. Hoe kan iemand anderen leiding geven wanneer zowel God als de mensen geen vertrouwen in hem hebben?

We kunnen van onszelf denken dat we geschikt zijn en dat we het waard zijn dat God ons als Zijn vertegenwoordigers gebruikt. Maar misschien denkt God daar anders over. Als we echt iets voor de Heere willen betekenen, hebben we Gods bevestiging nodig over onze bediening. En Hij geeft Zijn goedkeuring niet eerder dan nadat we zijn gebroken.

Toen Mozes - de man die eens zo machtig in woorden was - eenmaal gebroken was, zei hij uiteindelijk: 'Och Heere!...want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong' (Ex. 4:10).

Hoe werd Mozes door God gebroken? Hij werd de woestijn in gestuurd. Daar trouwde Mozes en hij moest bij zijn schoonouders inwonen. Het is verbazend hoe snel iemand gebroken kan worden als hij zonder hulp in afhankelijkheid van zijn schoonfamilie moet leven!! Op die manier verbrak God vele jaren eerder ook Jacob.

Door de thuissituatie met zijn vrouw, kinderen en schoonfamilie, en zijn werksituatie met het hoeden van het vee van zijn schoonvader, brak en verootmoedigde God hem. En die les duurde veertig jaar. God was bereid te wachten. En Gods volk moest ook wachten tot Gods dienaar gereed was.

Zelfs vandaag wacht God. Er zijn veel plaatsen in India waar behoeftige zielen zijn, die het nodig hebben samengevoegd te worden met het Lichaam van Christus. Maar God wacht en zoekt mensen die Hij kan breken en voorbereiden om als dienstknechten het Lichaam van Christus op te bouwen.

Daarom moeten wij onze thuis- en werksituatie als Gods Universiteit zien. De spanningen die we met onze schoonfamilie of andere familieleden ervaren, zijn allemaal onderdeel van Gods leerplan waardoor Hij ons voorbereidt en toerust om Zijn dienaar te worden. Hij onderwijst ons door zulke situaties meer dan door leerregels; Hij breekt ons.

Maar wat vindt God er maar weinig die zich als leem in de hand van de pottenbakker aan Hem onderwerpen. De meeste leerlingen komen in opstand en weigeren aan zichzelf te sterven, en dus moet God ze aan de kant zetten.

Mozes leerde in die veertig jaren geen dogma's. Als men een goed verstand heeft, kunnen dogma's in korte tijd geleerd worden, maar het kost tijd om verbroken te worden. Het is niet gemakkelijk onder alle omstandigheden niets anders dan geringe gedachten van onszelf te hebben.

We kunnen onszelf misschien als onbelangrijke mensen zien te midden van meer volwassen gelovigen. Maar wanneer we naar onze eigen gemeente gaan, dan kunnen we gaan denken toch wel heel belangrijk te zijn. Dat is het gevaar. God moet ons zo grondig verbreken, dat we van onszelf niets anders vinden dan de minste van alle heiligen te zijn, waar en wanneer dan ook.

God roept jonge mannen

Jezus riep heel jonge mensen tot het ambt van apostel. Velen denken dat iemand ten minste zestig of vijfenzestig jaar oud moet zijn om een apostel te kunnen zijn. Maar Jezus verkoos mensen van in de dertig om Zijn eerste apostelen te worden. Jezus Zelf was pas drieëndertig en een half jaar oud toen Hij stierf. En de elf apostelen waren allemaal jonger dan Hij, want we weten dat joodse rabbi's altijd discipelen uitkozen die jonger waren dan zij zelf. Johannes zou op de Pinksterdag pas dertig jaar oud geweest kunnen zijn.

Toen Jezus deze jonge mannen riep, keek Hij niet naar hun ervaring maar naar hun oprechtheid van hart. Op de Pinksterdag werden deze jonge mannen gezalfd met de Heilige Geest en op bijzondere, Goddelijke wijze toegerust tot apostelen van de Heere. Hun ervaring en volwassenheid kwamen later aan de orde. Timotheüs werd ook als heel jonge man apostel (1 Tim. 4:12).

God roept ook vandaag nog jonge mensen tot Zijn dienst. Maar zij moeten nederig blijven. Het grootste gevaar dat elke, door God geroepen, jongeman bedreigt, is geestelijke hoogmoed.

Ik heb in India veel tragische gevallen meegemaakt, van jonge mensen die door God geroepen waren om Hem te dienen, maar hun roeping kwijt raakten. In sommige gevallen werden ze, zodra God hen op een bepaalde manier begon te gebruiken, verwaand en God moest hen daarom aan de kant zetten. Zij stalen de eer die God toekwam. In andere gevallen zochten zij naar wereldse gemakken en werden ze betaalde werknemers bij westerse christelijke organisaties, die een goed salaris uitbetaalden. Op die manier dwaalden ze af, net als Bileam. En in weer andere gevallen kwamen ze onder de bekoring van een aantrekkelijke Delila, en verspeelden net als Simson hun zalving . Zo offerden deze goede jongemannen hun roeping en zalving van God op voor menselijke eer en geld, of voor bevrediging van hun lusten met een aantrekkelijke vrouw.

Waar zijn in India nu de profeten van God die Gods Woord onbevreesd verkondigen, die niet om geld geven, of om mooie vrouwen, of de goedkeuring van mensen? Die zijn er bijna niet meer. Zij die door God geroepen werden liggen nu gevallen, als het zaad langs de weg.

Het offer voor God is een verbroken en verslagen geest. Als we verbroken en nederig zijn, zal God ons altijd gebruiken. Maar vanaf het moment dat we denken dat we iemand geworden zijn, vanwege de grote openbaringen die we hebben ontvangen, of vanwege het geweldige werk dat God ons heeft gegeven, beginnen we uit te glijden. God zal ons dan aan de kant zetten. We kunnen nog steeds ouderling van een bepaalde gemeente blijven, maar in de eeuwigheid zullen we erachter komen dat we ons leven verspild hebben.

God roept nietswaardigen

In 1 Korinthe 3:5 stelt Paulus de vraag: 'Wie is dan Paulus, en wie is Apollos?' Wij zouden antwoorden dat Paulus een machtige apostel van de Heere was, die doden deed opstaan, veel gemeenten had gesticht en zelfs delen van de Schrift had geschreven. Maar hij zegt van zichzelf: 'Wie is dan Paulus? Een DIENAAR'. Dat was zijn mening over zichzelf tot het einde van zijn leven. Geen wonder dat Paulus nooit langs de weg ten val gekomen is.

Zodra we over onszelf anders beginnen te denken dan als dienaren van anderen, zijn we begonnen weg te glijden.

Verder zegt Paulus: 'Ik heb geplant, Apollos heeft begoten'. Wie van de twee is groter? Degene die plant, die als pionier naar een onbekend gebied gaat en daar voor God werk verricht, dat nog nooit eerder was gedaan? Of degene die later voorbij komt en de planten water geeft door onderwijzing en bemoediging uit Gods Woord, en die de gelovigen tot een

Lichaam samenvoegt? Het antwoord is: 'Geen van beiden zijn ze iets'. Ze zijn allebei 'niets' zegt Paulus (vs 7). Beiden zijn ze 'nieten'. Alleen God, die de plant laat groeien, is alles.

Paulus zag zichzelf als nietswaardig tot aan het einde van zijn leven. En zo kon God hem tot aan het einde van zijn leven gebruiken. God was alles voor Paulus.

God had een ezel nodig die tegen Bileam moest spreken. Op een ander moment had hij een ezel nodig om Jeruzalem binnen te rijden. En Hij heeft zelfs nú ezels nodig voor Zijn plannen. Wie zijn we dan? Niet meer dan ezels, door de Heere bij de hand genomen als spreekbuis, of als rijdier.

Zodra broeders niets voor God willen zijn opdat God alles kan zijn, zal er nooit onderlinge wedijver zijn over wie van hen het meest geestelijk of de meeste is, enz. Wanneer iemand zich opwerpt als leider van een groep, zal God hem op zichzelf terugwerpen. Het is waar: elke gemeente heeft leiders nodig, maar God verkiest de leiders.

En als God een andere broeder genade geeft, om door de anderen als leidsman te worden erkend, moeten we ons snel verootmoedigen en dat accepteren. Als we echter jaloers worden op zijn ambt of zijn positie begeren, zullen we dienstknechten van satan worden die de opbouw van het Lichaam van Christus in onze eigen gemeente verhinderen.

God weet door Zijn soevereiniteit wie het beste die of die gemeente kan leiden. En Hij zoekt niet naar mensen die vaardig en intelligent zijn. Hij verkiest mensen die zwak en verbroken zijn, en die zich bewust zijn van het feit dat ze 'niets' zijn. Zijn wíj ons dat bewust?

Hoofdstuk 2
God gaat streng met Zijn dienaren om

God gaat streng met Zijn dienaren om

Het Woord van God leert ons van begin tot eind één ding: God eist veel van degenen die Hij veel heeft toevertrouwd. God gaat streng met zijn dienaren om, want Hij heeft hen veel toevertrouwd.

Toen Mozes, nadat hij bij de brandende braamstruik zijn opdracht had gekregen, naar Egypte ging, wilde God hem onderweg doden (Ex. 4:24). Dat is verbazingwekkend, helemaal gezien het feit dat God hem net tot Zijn dienst had geroepen. En Mozes was de enige man op aarde die geschikt was deze taak te uit te voeren. Hij was de belangrijkste mens op aarde om Gods plannen uit te voeren en God had hem tachtig jaar lang onderwezen! Waarom wilde God Mozes dan doden?

Zippora, de niet-joodse vrouw van Mozes, had het nut van de besnijdenis van haar zoon nooit ingezien. Door voor haar mening te zwichten, was Mozes God ongehoorzaam geweest. Mozes zou binnenkort de leider van Gods volk zijn, terwijl hij nu in zijn eigen gezin God ongehoorzaam was omdat hij zijn vrouw een plezier deed. Toen Mozes op sterven lag, begreep Zippora direct de reden van de ziekte van haar man en ze besneed haar zoon onmiddellijk. Dan alleen zou God het leven van Mozes sparen.

Hier kunnen we zien dat God geen enkel compromis en geen enkele ongehoorzaamheid van Zijn dienaren tolereert, ook niet als ze hun vrouw een plezier willen doen. Als we leiding moeten geven aan Gods volk moeten we absoluut gehoorzaam zijn. God is onpartijdig en trekt niemand voor. Hij zal zelfs Zijn beste dienaren veroordelen wanneer zij Hem ongehoorzaam zijn.

Geduld is belangrijk

Toen Mozes 120 jaar oud was, bestrafte God hem weer. En ditmaal werd de straf niet ongedaan gemaakt. God had hem gezegd tegen de rots te spreken opdat er water uit zou stromen. Maar Mozes verloor zijn zelfbeheersing, viel eerst heftig uit naar Gods volk en sloeg toen ook nog eens op de rots (Num. 20:7-13). Voor ons lijkt dat maar een kleine misstap, maar in Gods ogen was het een ernstige zaak.

Mozes viel boos uit naar het volk toen hij zei: 'Luister toch, ONGEHOORZAMEN…' (Num. 20:10). Dat betekende dus dat het hele volk ongehoorzaam zou zijn, terwijl Mozes dat zelf niet was! Maar Mozes was ook weerspannig, want het volgende moment was hij God ongehoorzaam. God was niet blij met die toespraak. Gods Woord zegt: 'Want zij tergden zijn geest, zodat hij met zijn lippen ondoordachte woorden sprak' (Ps. 106 :33).

Ervaren wij het als rebellie, als we tegen Gods volk uitvaren? Wij zeggen vaak dingen, zonder dat God ons opdroeg die te spreken.

De Bijbel zegt: 'Zo dan, mijn geliefde broeders, ieder mens moet haastig zijn om te horen, maar traag om te spreken en traag tot toorn. De toorn van een man brengt immers geen gerechtigheid voor God teweeg.' (Jak. 1:19,20).

Als we in onze gemeente of in ons gezin problemen hebben die moeten worden opgelost, hoe doen we dat dan? Spreken en handelen we haastig, zonder op de Heere te wachten? Als dat zo is, dan is het geen wonder dat we geen succes hebben. We brengen dan juist verwarring en onduidelijkheid in onze gemeente en in ons gezin.

Op zulke momenten moeten we eraan denken dat onze boosheid geen gerechtigheid voor God teweegbrengt. Als we geen vrede en rust in ons hart ervaren, maar met elkaar overhoop liggen,

kunnen we het beste onze mond houden

. Op die manier berokkenen we in ieder geval Gods werk geen schade.

Het is een serieuze zaak om een dienaar van God te zijn. We mogen zo'n verantwoordelijkheid niet lichtvaardig op ons nemen. Gods knechten hebben een enorme autoriteit. Maar ze moeten ook ontzettend waakzaam zijn om God tot in de kleinste details gehoorzaam te zijn, met name in hun spreken.

Toen Mirjam, Mozes' zus, hem een keer bekritiseerde, hield hij zijn mond en gaf geen antwoord. We zien de goedkeuring van de Heilige Geest op deze reactie van Mozes als we lezen: 'Maar de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen, die op de aardbodem waren' (Num. 12:3). Bij een ander voorval, toen Korach mensen om zich heen verzamelde om tegen Mozes te rebelleren en zijn gezag in twijfel te trekken, ging Mozes weer niet op die uitdaging in, maar viel hij op zijn aangezicht en zei niets (Num. 16:4). Waarom zweeg hij dan niet bij Meriba, toen het volk tegen hem murmureerde? Waarom sprak hij op het laatst van zijn leven zonder na te denken?

Geduld is het belangrijkste kenmerk van een dienaar van God (2Tim 2:24) en van een apostel (2 Kor. 12: 12). We kunnen lange tijd geduld oefenen en iedere keer weer onszelf verootmoedigen. Maar de vraag is of we tot het eind van ons leven onze zaak zullen blijven 'toevertrouwen aan Hem die rechtvaardig oordeelt', of dat we onszelf zullen gaan rechtvaardigen en verdedigen, na jaren bepaalde dingen verdragen te hebben (1 Petr. 2:23). God zal nooit toestaan dat we door wie dan ook ooit verzocht worden ' boven hetgeen wij vermogen' (1 Kor. 10: 13). Wel zal Hij toestaan dat we beproefd worden naar de kracht die we hebben. Hij zal hoe dan ook genade geven om geduldig te zijn, als we maar aan onszelf, aan onze rechten en reputatie, willen sterven.

Moge God ons helpen mensen te zijn die zich verootmoedigen wanneer we beledigd of slecht behandeld worden, vandaag, morgen, volgende week, komende maand, volgend jaar, tot het einde van ons leven.

Mozes zou het land Kanaän zijn binnengegaan als hij zich te Meriba verootmoedigd had voor God. Omdat hij op één moment aan het eind van zijn leven ondoordacht handelde, moest hij zo veel verliezen. Zo is het veel dienaren van God vergaan, die jaren vanuit het geloof leefden en dan onvoorzichtig werden en aan het eind van hun leven uitgleden. Zo verwoestten ze Gods plan voor hun leven.

Bij een eerdere gelegenheid lezen we dat God de Israëlieten dezelfde straf gaf als die Hij Mozes gaf: geen toegang tot het land Kanaän. Maar zij waren TIEN KEER tegen God in opstand gekomen (Num. 14:22). God gaf de Israëlieten tien keer een kans voordat Hij ze strafte, maar Mozes gaf Hij maar EEN kans. Waarom? Omdat God meer van Mozes verwachtte dan van de Israëlieten.

De Israëlieten hadden alleen Gods uiterlijke daden gezien, maar Mozes begreep Gods wegen, want hij had van aangezicht tot aangezicht met Hem gesproken (Ps. 103:7). Wanneer wij God vertegenwoordigen en Zijn Woord prediken, verwacht Hij tien keer meer van ons dan van de andere gemeenteleden.

Dienaren van God mogen in hun spreken niet nonchalant en onnadenkend zijn, zelfs niet als ze geprovoceerd worden. Alleen als ze leren waardeloze woorden uit hun preken te verwijderen, kunnen ze als Gods mond zijn (Jer. 15:19).

Het belang van absolute gehoorzaamheid

Een andere man die God had verkozen om het volk Israël te leiden, was Saul. Saul wilde nooit koning worden. Het was God Die hem op de troon van Israël zette. En toen de Israëlieten kwamen om hem tot koning uit te roepen, verborg hij zich en zei: 'Wie ben ik om koning te zijn? Mijn familie is de minste onder alle families van Israël' (1 Sam. 10:21,22). Wat een nederige man was hij!

Maar het duurde niet lang of Saul werd in zijn eigen waarneming steeds belangrijker, en God moest zijn zalving van hem wegnemen.

In 1 Samuël 15 lezen we dat Saul Gods bevel had gewijzigd en niet alles doodde wat van de Amelekieten was, terwijl God dat duidelijk geboden had. Hij volgde zijn eigen gedachten na en deed wat het volk behaagde. Dit gebeurt als iemand in eigen ogen steeds belangrijker wordt. En hier zien we twee valkuilen die elke dienstknecht van God bedreigen: zijn eigen mening en de mening van anderen. Saul verloor zijn zalving omdat hij zich door deze twee dingen liet beïnvloeden. Wij hebben het recht niet om ook maar één gebod van God te wijzigen in wat volgens ons wijs is. En als we mensen willen behagen, kunnen we 'geen dienstknecht van Christus zijn'. (Gal 1:10).

Als Saul in eigen ogen gering was gebleven, zou hij tot het einde van zijn leven zijn zalving hebben mogen behouden. Maar hij begon zijn troon lief te krijgen. En zo zijn veel andere dienstknechten van God hun zalving verloren. Als we telkens weer op de kansel staan om als Gods mond tot mensen te spreken, kan ons dat ongemerkt naar het hoofd stijgen.

Maar niet alleen wilde Saul met alle geweld koning blijven. Hij zag ook dat David, een jongere broeder, gezalfd was en steeds meer op de voorgrond ging treden. Hij zag dat anderen vertrouwen in hem hadden, en toen smeedde hij plannen om hem onder druk te zetten. Hij was jaloers op David, omdat David een geloof had dat Saul miste. En hij wilde David doden omdat het volk hem bewonderde.

Maar negeert God dan de daden van zulke Sauls, die niet van hun troon af willen, zelfs nadat God hen heeft verworpen? God kan hen lange tijd sparen. God spaarde Saul dertien jaar. David was ongeveer zeventien jaar toen hij Goliath doodde, maar hij werd pas op zijn dertigste koning. Reeds dertien jaar was David door God gezalfd, en toch liet God nog steeds toe dat Saul koning van Israël bleef. Welke les kunnen we hier uit trekken?

Zelfs als we afvallig zijn geworden, kan God gedogen dat we ons ambt blijven bedienen, lang nadat we de zalving met de Geest hebben verloren.

Anderen merken door hun gebrek aan onderscheidingsvermogen misschien niet eens op dat we onze zalving verloren hebben. Dus blijven ze ons accepteren als dienstknechten van God, vanwege onze leeftijd, Bijbelkennis, of ervaring. Maar we moeten ons niet inbeelden dat acceptatie van mensen voldoende is om dienstknecht van God te blijven.

Wat voor nut heeft het als we door mensen geaccepteerd worden, maar als God ons heeft verworpen? Het is een verschrikkelijke tragedie als iemand, zelfs nadat hem zijn zalving is ontnomen, een dienaar van de Heere blijft of een gemeente blijft leiden.

Vermijd overhaast handelen

Jammer genoeg wijzigde ook David Gods geboden toen hij koning werd. En God moest ook hem straffen. Bij God is geen aanzien van de persoon. God gaat met al zijn dienaren streng om.

In 2 Samuël 6 lezen we dat zelfs goede bedoelingen ons geen garantie geven altijd Gods wil te doen. We moeten zorgvuldig en aandachtig naar Gods Woord luisteren. David bracht de ark terug naar Jeruzalem, wat op zich goed was. Maar hij deed het niet op de manier die God in Zijn wetten had bevolen. God had bevolen dat de Levieten de ark op hun schouders moesten dragen. Maar David wijzigde dat gebod en plaatste de ark op een wagen, door ossen voortgetrokken. Daarmee deed hij de Filistijnen na, die deze manier enkele jaren eerder hadden gekozen (1 Sam. 6:8-12).

Vandaag de dag zijn er christelijke voorgangers en leidslieden die hetzelfde doen. Zij leiden hun gemeente liever volgens managementtechnieken van seculiere bedrijven dan naar de richtlijnen uit Gods Woord.

Toen de ossen de kar met de ark voorttrokken, struikelden ze. Toen Uzza dat zag, stak hij zijn hand uit en hield de ark tegen zodat die niet kon vallen. En God doodde Uzza onmiddellijk 'om deze onbedachtzaamheid' (2 Sam. 6:7).

Het is naar maar waar: als de herders van God een fout maken, lijden de schapen er ook onder. David had een fout gemaakt en Uzza moest er onder lijden. David leerde hier dat God heel streng met Zijn dienaren omgaat.

Uzza had de beste bedoelingen. Toch 'ontstak de toorn van de HEERE tegen Uzza' (vs 7). Uzza was van kindsbeen af geleerd dat alleen Levieten de ark mochten aanraken. Maar hij nam op dat ogenblik Gods geboden lichtvaardig op en moest ervoor boeten.

Ook vandaag kan de fout van Uzza zich herhalen. Wanneer we in onze gemeente dingen verkeerd zien gaan, kunnen we onze hand uitsteken 'om Gods ark te behouden'. En God zou ons dan kunnen treffen, omdat we buiten ons boekje zijn gegaan, ondanks onze goede bedoelingen. We deden wellicht wat in onze ogen verstandig was. Maar we wachtten niet op de Heere om Zijn wil te aan de weet te komen. We handelden overhaast en voorbarig.

Jezus zei: 'Ik zal mijn gemeente bouwen' (Matth. 16:18). De gemeente bouwen is een zaak van de Heere, niet van ons. Hij heeft die taak nooit aan één van ons overgedragen. Dus als we zeggen: ' Ik bouw op dit moment daar en daar een gemeente', dan komt dat voort uit zelfingenomenheid en eigenwaan. Als we ooit beginnen te denken dat het Lichaam van Christus ons eigen werk is, zullen we zeker vroeger of later de zonde van Uzza begaan.

Laten we, als we de Kerk zien beven, naar God toe gaan en het Hem voorleggen: 'Heere, U

bouwt de Kerk, niet ik. Behoed Uw gemeente.'

En als we vinden dat dingen niet gaan zoals ze zouden moeten gaan, laten we onszelf dan afvragen wiens werk en wiens taak het is. Van de Heilige Geest of van ons?

Er zijn momenten dat we denken dat er onmiddellijk iets gedaan moet worden. Maar als we dan handelen zonder naar de Heilige Geest te luisteren, zullen we altijd naar het vlees handelen. En onze daden, zelfs al worden ze met de beste bedoelingen verricht, zullen meer verwarring stichten dan wanneer we niets hadden ondernomen. Dus moeten we zeggen: 'Heere, U heeft hierin de leiding. De heerschappij is op Uw schouders. En ik wil naar U luisteren. Zeg me wat U wilt dat ik doen zal.'

Er worden in het boek Spreuken vele soorten dwazen beschreven. Maar uiteindelijk wordt de grootste dwaas zó beschreven: 'Hebt u iemand gezien die overhaast is met zijn woorden? Voor een dwaas is er meer hoop dan voor hem' (Spr. 29:20).

Degene die overhaast reageert, in woorden en in daden, is er absoluut van overtuigd dat hij weet wat voor elke situatie het beste is. Hij hoeft het helemaal niet aan God te vragen. Hij kan het alleen wel af. Zo'n man is de grootste dwaas van de wereld.

Over Jezus werd geprofeteerd: 'Zijn ruiken zal zijn in de vreze des HEEREN; Hij zal niet oordelen naar wat zijn ogen zien en Hij zal niet vonnissen naar wat Zijn oren horen' (Jes. 11:3). Jezus kon niet voorkomen dat Zijn ogen veel zouden zien, want Hij was niet blind. Ook kon Hij niet vermijden dat Hij veel dingen zou horen, want Hij was niet doof. Maar Hij vreesde Zijn Vader zozeer, dat Hij nooit een oordeel zou vellen of een mening zou vormen louter op basis van wat Hij zag of hoorde. Hij zei een keer van Zichzelf: 'De Zoon kan niets van Zichzelf doen, als Hij dat niet de Vader ziet doen' (Joh. 5:19).

Toen de Farizeeërs naar Jezus kwamen met een vrouw die in overspel was gegrepen, beantwoordde Jezus niet direct hun vragen. Hij wachtte op de stem van Zijn Vader. Toen Hij die had gehoord, sprak Hij. Het was maar één zin: 'Wie van u zonder zonde is, laat die als eerste de steen op haar werpen.' Dat had meer effect dan een ellenlange preek!

Als iemand met een ingewikkeld probleem naar ons toe komt, en we adviseren hem op grond van ons verstand en inzicht en ervaringen uit het verleden, dan kan het probleem nog veel ingewikkelder worden. Maar één woord van wijsheid van de Vader doet wonderen.

Dus als we de volgende keer 'de ossen zien struikelen en de ark zien vallen', laten we er dan goed voor zorgen dat onze naam niet boven aan de lijst met dwazen komt te staan!! Laat ons niet snel met ons oordeel klaarstaan over wat we met eigen ogen zagen en met eigen oren hoorden, om dan zonder omzien naar Gods Woord te handelen. Laten we in plaats daarvan ons hoofd voor de Heere in het stof buigen en zeggen: 'Heere, hierin heb ik zelf geen wijsheid. Wat wilt U dat ik doen zal?'

Het is zo moeilijk om ervoor uit te komen dat we wijsheid missen, helemaal als we weten dat de anderen in de gemeente jonger en minder volwassen zijn dan wij. Maar als we nederig onze noden en behoeften erkennen, zal God ons overvloedig wijsheid geven.

Woord houden

Nog een ander voorbeeld van de strengheid waarmee God met Zijn dienstknechten omgaat, uit 2 Samuël 21:1. In de dagen van Davids koningschap was er drie jaar achter elkaar honger in Israël. Als er in onze gemeente een dergelijke honger is naar profetische woorden, dan is het goed voor ons te doen wat David deed: hij zocht de Heere om antwoord. En de Heere zei: 'Het is vanwege Saul en vanwege zijn huis, dat beladen is met bloedschuld, omdat hij de Gibeonieten gedood heeft'.

Driehonderd jaar eerder, in de tijd van Jozua, had Israël de Gibeonieten beloofd, dat hun nakomelingen nooit kwaad berokkend zou worden. Maar Saul had, toen hij koning was, die belofte verbroken, en sommigen van hen had hij gedood. Dertig jaar later werd Israël om deze zonde gestraft. God houdt Zijn boeken nauwkeurig bij. Van de verkeerde dingen die we hebben gedaan wordt niets vergeten, zolang we de dingen niet hebben rechtgezet. God kan dertig jaar wachten voordat we rekenschap moeten afleggen, maar er komt een dag waarop dat zal gebeuren. God haalde de honger niet eerder weg uit Israël, voordat deze zaak was rechtgezet.

Allen die God dienen moeten heel zorgvuldig afwegen wat ze zeggen, niet alleen in de gemeente, maar ook daarbuiten.

We moeten geen dingen aan mensen beloven om die daarna weer te vergeten. We moeten bijvoorbeeld niet beloven voor mensen te bidden die daarom, en het dan vergeten te doen. Als we niet in staat zijn voor iedereen die daarom vraagt te bidden, moeten we hen eerlijk zeggen: 'Als ik er aan denk zal ik voor u bidden'; of bid anders direct met hen. Maar we zouden nooit iets moeten beloven wat we niet kunnen nakomen.

Hoe kunnen we de woorden van God met ernst spreken zolang we met onze beloften lichtvaardig omgaan? Als we onze beloften niet kunnen waarmaken, moeten we naar die persoon toe gaan en uitleggen waarom we ons woord niet konden houden, en om vergeving vragen. Het breken van een belofte is een ernstige zaak.

'Maar Ik zeg u, dat de mensen van elk nutteloos woord dat zij zullen spreken, rekenschap moeten geven op de dag van het oordeel' (Matth. 12:36). God neemt de beloften die we aan anderen doen heel ernstig. We hebben het recht niet ons woord te breken, ook niet aan ongelovigen of aan bedienden, zoals de Gibeonieten.

We zouden kunnen gaan denken, als we lange tijd geen bestraffing hebben gekregen, dat God vergeten is dat we ooit is onrechtvaardigs hebben gedaan wat nog niet is goedgemaakt. Maar God vergeet nooit iets. God mag misschien traag zijn met Zijn oordelen, maar uiteindelijk zullen die komen.

'Laten wij daarom, omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk ontvangen, aan de genade vasthouden en daardoor God dienen op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied. Want onze God is een verterend vuur' (Hebr. 12:28,29).

Hoofdstuk 3
De Heere berispt de voorgangers

De Heere berispt de voorgangers

Het eerste en tweede hoofdstuk uit het boek Openbaring zijn nuttig om te lezen, omdat die de boodschap van de Heere aan de ouderlingen1 (boodschappers) van de gemeenten bevatten. De Heere berispt de afvallige voorgangers van vijf van de zeven gemeenten. Hij stuurde hen via Johannes geen 'persoonlijke en vertrouwelijke' brieven, maar brieven die aan alle gelovigen van deze gemeenten voorgelezen moesten worden.

Efeze - Geen toewijding aan de Heere

De ouderling van Efeze werd berispt, niet omdat hij in zware zonden was gevallen, maar omdat hij die vurige, hartstochtelijke toewijding was kwijtgeraakt, die hij eerder wel had (Op. 2:1-5). Misschien had hij het nu elke zondag druk met preken, zodat hij zijn persoonlijke toewijding aan de Heere helemaal was vergeten. Dat was een ernstige zonde.

Satan probeert ons altijd af te keren van'eenvoudige toewijding aan Christus' naar iets dat op de tweede plaats komt (2 Kor. 11:3). Als ons werk voor de Heere belangrijker wordt dan de Heere Zelf, bevinden we ons al op het hellende vlak. Al onze werken voor de Heere moeten voortvloeien uit onze persoonlijke gemeenschap met Hem.Anders hebben die geen enkele geestelijke waarde. Dat zijn het dode werken, oftewel sociale dienstverlening.

Als er ook maar iets belangrijker wordt dan de Heere Zelf, kunnen we niet langer dienstknechten van het Nieuwe Verbond zijn, want het Nieuwe Verbond legt veel nadruk op OMGANG met de Heere. Dit in tegenstelling tot het Oude Verbond, waarin veel nadruk op de DIENSTBAARHEID voor de HEERE lag. Als we dit verschil niet hebben begrepen, kunnen we het Lichaam van Christus nooit opbouwen.

Pergamus -werelds onderwijs wordt gedoogd

De ouderling van Pergamus werd berispt omdat hij het goed vond dat zijn gemeente onderwezen werd in een leer van wereldgelijkvormigheid, en een lakse houding ten aanzien van de zonde (Op. 2: 14,15). Hij was zelf wellicht een oprecht man, maar hij gaf anderen toestemming de leer van Bileam te verkondigen. Dus was hij schuldig.

Ouderlingen moeten erop letten dat de gemeente niet onderwezen wordt in een leer die de zonde lichtvaardig opvat. De Heere houdt hen hiervoor verantwoordelijk. Er is een 'leer die naar de godzaligheid is' (een godvruchtig, christelijk leven), en alleen die leer is 'de leer van gezonde woorden' (1 Tim. 6:3). Elke andere leer is in meerdere of mindere mate ongezond.

Waarom stond deze ouderling zulke slappe prediking in zijn gemeente toe? Waarschijnlijk wees hij zijn medebroeders en -zusters nooit voor iets terecht omdat hij graag bekend wilde staan als een nederige en kalme broeder. Als dat zo was, dan zocht hij meer zijn eigen eer dan het goede voor de gemeente.

Ootmoed en zachtmoedigheid zijn deugden die we van ons Voorbeeld, de Heere Jezus, moeten leren, zoals Hij ons heeft gezegd te moeten doen (Matt. 11:29). Anders kunnen we een valse voorstelling krijgen van wat deze deugden écht inhouden.

Jezus' ootmoed en zachtmoedigheid weerhielden Hem er niet van de geldwisselaars de tempel uit te drijven, of om Petrus te bestraffen met krachtige woorden als:

'Ga weg achter Mij, satan!',

toen Petrus de valse leer uitdroeg

dat Jezus moest trachten het kruis te ontlopen

(Matth. 16:22,23).

Satan kan zelfs een oprechte broeder als Petrus gebruiken om de gemeente op een dwaalspoor te brengen. Want die broeder kan op zo'n manier tot de gemeente spreken, dat het woord van het kruis wordt ontkracht. Zulke prediking moet altijd als de stem van satan herkend worden, want op die manier kan satan de gemeente van de weg afkeren die God met haar wil gaan.

Een van de grootste verantwoordelijkheden die we als ouderling van de gemeente hebben, is het richting geven aan de gemeente, welke kant ze op moet gaan, en dat is niet in de richting van wereldgelijkvormigheid en compromissen. En ook is het niet de kant op van farizeïsme en wettiscisme. Maar het moet de weg van het kruis zijn, de richting die Gods wil bepaalt.

Predikanten die op Bileam lijken hebben meestal een geweldig charisma en kunnen daarmee een ongezonde invloed op mensen in de gemeente hebben. Predikanten met een krachtige persoonlijkheid overbluffen steevast anderen, en verhinderen dat die omgang kunnen hebben met hun Hoofd, namelijk Christus. ook beïnvloeden zij anderen op zo'n manier dat die weggevoerd worden van ware geestelijkheid naar een oppervlakkige, profane religiositeit.

Als een predikant niet heeft begrepen wat het betekent aan zijn zielskracht te leren sterven, zal hij gelovigen aan zichzelf binden en niet aan hun Hoofd Christus. De gelovigen zullen de predikant op handen dragen en hem in alles volgen, maar ze zullen nooit de zonden overwinnen of de wereldgezindheid die in hun harten leeft.

Er ligt een enorm verschil tussen geestelijke kracht en zielskracht (persoonlijk charisma). We zouden het verschil tussen die twee moeten kunnen herkennen. Iemand kan veel Bijbelkennis hebben, met daarbij een gave om te preken. Hij kan zelfs heel gastvrij zijn naar andere broeders en zusters toe, en die op veel manieren praktisch tot steun zijn. Maar als hij mensen aan zichzelf bindt en niet aan Christus, dan is hij een belemmering voor de opbouw van het Lichaam van Christus.

Zulke predikers, als Bileam, ontvangen graag geschenken van anderen (Num. 22:15-17). Een geschenk kan onze ogen verblinden (Spr. 17:8) en verplicht ons aan mensen, zodat wij hun knechten worden. Dat kan ons verhinderen de waarheid van God te spreken, en onze begunstigers terecht te wijzen.

Een dienstknecht van God moet altijd een vrij man blijven. 'U bent duur gekocht, wordt dus geen slaven van mensen' (1 Kor. 7:23).

De leer van Bileam kon in de gemeente van Pergamus tot bloei komen omdat de ouderling een knecht van mensen was geworden.

Bileams leer heeft tweeledig daartoe bijgedragen. Petrus noemt het in 2 Petr. 2:14,15 hebzucht en overspel. Jezus zei dat degene die geld liefheeft GOD HAAT, en degene die aan zijn geld vastzit GOD MINACHT (lees Luk. 16:13 eens zorgvuldig). Als we dat niet duidelijk onderwijzen, zal de leer van Bileam in onze gemeente tot bloei komen, en de broeders en zusters zullen van hun geld gaan houden.

Maar als we blijven onderwijzen wat Jezus leerde, moeten

wij

eerst

zelf

uit de macht van het geld bevrijd worden. Het is gemakkelijker bevrijd te worden van boosheid en lust der ogen, dan om bevrijd te worden uit de macht van het geld. We kunnen dit kwaad alleen overwinnen door er voortdurend tegen te strijden.

Zijn we ons ervan bewust dat geldgierigheid 'een wortel van alle kwaad is' (1 Tim. 6:10)? Terwijl boosheid en begerigheid als zonde worden erkend, is dat niet zo bij geldgierigheid. En daarom zitten velen aan hun geld vast, terwijl ze zich nauwelijks realiseren dat ze hiermee God haten en minachten.

De grote meerderheid van de zogenaamde 'vaste, bezoldigde krachten' in India zitten met ketenen vast aan hun geld, net als Bileam. Ze gaan op bezoek bij rijke gelovigen, want ze weten dat ze dan giften van hen zullen krijgen. En daarom houden zij hun mond als deze rijke en invloedrijke mensen vanwege hun zonden berispt moeten worden. Ze reizen bepaalde gemeenten af om te preken in die plaatsen waarvan ze weten dat ze daar een mooie vergoeding krijgen. Hoe kunnen zulke predikanten ooit God dienen? Dat is onmogelijk. Zij dienen de Mammon. Jezus zei dat niemand twee heren kan dienen.

Er zijn drie wezenlijke kenmerken voor ieder die onder het Nieuwe Verbond een dienstknecht van God wil zijn:

(1) Hij moet persoonlijk bevrijd zijn van zonden (Rom. 6:22).

(2) Hij moet niet proberen mensen te behagen (Gal. 1:10).

(3) Hij moet geld haten en er een afkeer van hebben (Luk. 16:13).

We moeten in ons leven voortdurend nagaan of we aan deze criteria voldoen om dienaren van het Nieuwe Verbond te kunnen zijn of niet. Willen we nuttig zijn voor God, dan mogen geld en materiële zaken ons leven niet in hun greep hebben. We moeten een afkeer hebben van het ontvangen van giften, want Jezus zei 'dat het zaliger is te GEVEN, dan te ontvangen' (Hand. 20:35).

Als we ons niet loskomen van de macht van het geld, zullen we nooit in staat zijn God lief te hebben of Hem te dienen zoals we zouden moeten. En we kunnen ook anderen niet leren God lief te hebben. En we kunnen hen niet bevrijden van de leer van Bileam.

'De leer van Bileam bestaat in de tweede plaats uit onzedelijkheid. Deze leer moedigt broeders en zusters aan zich zonder enige terughoudendheid vrij met elkaar te vermengen. We lezen in Openbaring 2:14 dat het Bileam was die de Moabitische meisjes aanmoedigde zich vrij te vermengen met Israëlitische jongemannen. Dit leidde tot zulk een onzedelijk gedrag onder de Israëlieten dat God er op één dag 24.000 sloeg (Num. 25:1-9).

Alleen toen Pinehas zijn speer ophief om aan de zonde een einde te maakte, hield Gods toorn over Israël op. Toen God Pinehas' daad zag, was Hij zo verheugd dat Hij een verbond van eeuwig priesterschap met hem sloot (Num 25:11-13). God eert altijd degenen die radicaal tegen lichtzinnige omgang tussen broeders en zusters in de gemeente zijn . Hier moeten we als ouderlingen weer met ons eigen gedrag het goede voorbeeld geven. We moeten in onze omgang met zusters serieus en ingetogen zijn en elke luchthartige en onnodige conversatie met hen mijden. We moeten helemaal op onze hoede zijn voor zusters die ons altijd willen spreken. Als we het plezierig vinden met zusters te praten, zijn we niet geschikt Gods gemeente te leiden. We moeten een vrouw nooit alleen spreken, in een afgesloten vertrek. Het is altijd het beste zusters raad te geven in bijzijn van onze echtgenote, of een mede-ouderling.

Toen de discipelen Jezus met een vrouw zagen spreken bij de bron van Samaria, wordt daarover geschreven dat 'zij zich verwonderden dat Hij met een vrouw sprak' (Joh. 4:27), want Jezus sprak nooit alleen met een vrouw. Hij lette er goed op dat Hij niets deed wat zelfs maar de schijn van kwaad in zich had. Dit is het voorbeeld dat we allemaal moeten navolgen.

Thiatira- Een vrouw die leiding geeft in de gemeente

De Heere berispte de ouderling te Thiatira omdat hij toestond dat een vrouw, Izebel (zijn 'vrouw' , Openb. 2:20 kantt.) zo'n grote invloed heeft op de gang van zaken in de gemeente, dat vele broeders op een dwaalweg werden geleid. Ook vandaag de dag zijn er dienaren van God die daarop lijken, die hun vrouw of zusters er niet van kunnen weerhouden zich met zaken die de gemeente aangaan te bemoeien.

Op geen enkele manier heeft God vrouwen geroepen om deel te nemen aan het leiderschap van de gemeenten van het Nieuwe Verbond. Dat wordt helder onderwezen in 1 Tim. 2:12. Maar er zijn overal sterke vrouwen die in de gemeente graag invloed willen hebben op de gang van zaken. Al zulke vrouwen zijn Izebels. Zusters zijn geroepen 'het huis te bewaren' (Tit. 2:5). Maar als ze een stem beginnen te krijgen in de gang van zaken binnen de gemeente, dan zal er wanorde in de gemeente komen. De vrouw van een ouderling kan haar man thuis zo krachtig beïnvloeden dat alles wat hij op de vergadering van de ouderlingen zegt, niet meer is dan de echo van wat zij hem had opgelegd te zeggen!! Zulke ouderlingen zijn doetjes en totaal ongeschikt om God te dienen. Zulke ouderlingen moeten worden aangemerkt als vrouwen, en zijn daarom voor elke leiderschapspositie binnen de gemeente ongeschikt.

Sardis - de naam hebben levend te zijn

De Heere berispte de ouderling te Sardis omdat hij een huichelaar was. Hij had voor mensen de naam dat hij leefde, terwijl hij in werkelijkheid geestelijk dood was. Toch waren er enkelen in de gemeente van Sardis die oprecht en ijverig waren, die hun kleren niet bevlekt hadden. Het is inderdaad een droevige situatie wanneer andere broeders in de gemeente godvrezender zijn dan hun ouderling.

Wellicht had de ouderling te Sardis een naam verkregen door zijn prediking en getuigenis van de grote dingen die God door hem had gedaan. We mogen grote wonderen in ons ambt ervaren. Maar er dreigt een wezenlijk gevaar als we erover beginnen te spreken.

Als u naar Jezus' voorbeeld kijkt, zult u merken dat Hij nooit over zulke dingen sprak. Hij getuigde nooit ergens van de wonderen die Hij op een andere plaats had gedaan. Hij predikte het Woord van God en sprak nooit over wat de Vader door Hem had gedaan. Heel Zijn rechtvaardigheid en werken werden in het verborgen voor Zijn Vader gedaan.

Jezus moet tijdens de dertig jaar die Hij in Nazareth heeft doorgebracht enkele verbazingwekkende ervaringen met Zijn Vader hebben gehad. Maar Hij heeft er met geen woord over gesproken. Hij wist dat die allemaal verborgen moesten blijven. Hij heeft nooit geprobeerd beroemd te worden. Laat Jezus ons hierin tot een Voorbeeld zijn.

Als we getuigenis geven, kunnen we al snel en gemakkelijk dingen verdraaien of de dingen mooier voorstellen dan ze zijn. We kunnen bijvoorbeeld anderen vertellen over iemand die door onze gebeden werd genezen, maar nooit over de honderd anderen voor wie we hadden gebeden maar die niet genezen werden . Dan gaan we selectief om met de waarheid.

We moeten door en door eerlijk zijn als we de Heere willen dienen. Anderen mogen nooit een betere indruk van ons krijgen dan wat we in werkelijkheid zijn. Het is veel beter als men minder over ons denkt. En mensen die opscheppen over hun geestesgaven die ze in werkelijkheid niet hebben, zijn als wolken en wind zonder regen (Spr. 25:14).

Hebt u echt zo'n groot geloof als u anderen wilt doen geloven? Denk eens aan de momenten waarop u bang was. Was uw geloof toen zo groot? Vindt uw vrouw, die u beter kent dan wie ook, dat u een groot geloof hebt? Heel vaak kan de echtgenote van een ouderling de reputatie van haar man niet echt bevestigen. En een vrouw kent haar man zoals hij echt is!!

Waarom zijn wij bang om anderen te laten zien wie we werkelijk zijn? Komt het niet omdat we superieur op hen over willen komen? En als we onze zonden belijden, hebben we het dan niet alleen over 'heilige zonden', zoals niet genoeg bidden en vasten, enz.? Zo'n belijdenis is hypocriet en wordt alleen afgelegd om iemands reputatie te vergroten. Alle ouderlingen met zulk hypocriet gedrag moeten berouw tonen en zich bekeren.

We moeten er ook aan denken dat onze kinderen precies op ons lijken. Er wordt van Adam gezegd dat hij 'een zoon verwekte NAAR ZIJN GELIJKENIS' (Gen. 5:3). Onze genen herbergen zwakheden die anderen alleen onder een sterke microscoop kunnen zien. Maar we geven ze wel aan onze kinderen door.

Dit geldt ook in het geestelijke. Er kunnen gebieden van verzuim en zonde in ons leven zijn waar anderen waarschijnlijk nooit achter zullen komen. Maar na verloop van tijd komen we erachter dat onze geestelijke kinderen dezelfde zwakheden hebben gekregen. Elke gemeente gaat uiteindelijk net als haar leider worden. Daarom zijn de zeven brieven in Openbaring 2 en 3 in de eerste plaats gericht aan de boodschappers (voorgangers of ouderlingen) van de gemeenten, waarna volgt: 'Die oren heeft, die hore wat de Geest TOT DE GEMEENTEN zegt'.

Als we heimelijk dubbelhartig en oneerlijk zijn, krijgen we uiteindelijk oneerlijke broeders en zusters. Als we heimelijke lusten koesteren, zullen anderen in onze gemeente dat uiteindelijk ook gaan doen. Of als we stiekem geldgierig zijn, zullen anderen dat ook worden. De enige uitzonderingen zullen degenen zijn die voldoende onderscheidingsvermogen hebben om onze vleselijkheid te doorzien en die dit voorbeeld niet na zullen volgen.

Zulke oprechte, jonge gelovigen waren in Sardis te vinden, die niet als hun ouderling werden, want ze doorzagen zijn vleselijkheid en volgden zijn voorbeeld niet na.

We misleiden onszelf het meest als we denken dat we de ware Kerk opbouwen, maar dat doen met valse motieven, geleid door de geest van Babylon: om een naam voor onszelf te maken.

Babylon (de valse kerk beschreven in Openbaring 17 en 18) vindt haar oorsprong in de toren van Babel. Daar zeiden de mensen tegen elkaar : 'Kom, laten we… een toren bouwen,…en laten we een naam voor ons maken' (Gen. 11:4). Dat is het wezen van Babylon.

Heeft God ons werk tot een succes gemaakt? Hebben we een reputatie voor onszelf willen opbouwen of voor de Heere? Want er kan onbewust een gevoelen in ons hart komen dat wij getrouw geweest zijn, in tegenstelling tot anderen. Door zelfgenoegzaamheid kan men heel gemakkelijk in geestelijk opzicht sterven.

Zo kwam Nebukadnezar ten val, en hij ging zich als een dier gedragen. Lees Daniël 4 en overdenk dat hoofdstuk eens, want het geeft ons een onmisbare boodschap. Nebukadnezar dacht daar bij zichzelf: 'Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb…?' (Dan. 4:30). Let erop dat hij dit tegen niemand zei. Hij overlegde het alleen in zijn hart. Maar God veroordeelde hem onmiddellijk en maakte hem krankzinnig.

Zo komt het dat door de eeuwen heen vele predikers buiten de genade zijn gevallen. Hij die oren heeft om te horen, die hore. Dat hij waakzaam zij, opdat hem ook niet hetzelfde lot zal treffen.

Hoe zal God een dienaar van Hem, die zulke hoge gedachten van zichzelf en van zijn werken voor Heere heeft, verootmoedigen? Het eerste wat hij bij zichzelf en in zijn gemeente ontdekt, zal vleselijke gezindheid zijn. Hij zal gaan merken dat hij overheerst wordt door zijn eigen gedachten, en door geldzucht. Er zullen wrijvingen tussen sommige broeders van de gemeente ontstaan. Voor velen in de gemeente komt het gezinsleven tot verval. De samenkomsten worden saai en vervelend. Er zal, naast de eenzame voorganger aan de top, geen ruimte voor nieuw leiderschap zijn!!

Terwijl hij dit allemaal ziet, zal de ouderling zich gaan realiseren dat er zowel bij hem als in de gemeente weinig geestelijke toerusting te vinden is. Misschien is de gemeente qua ledental gegroeid, maar in geestelijk opzicht is ze niet gegroeid. Juist het tegenovergestelde is waar: alles wijst op geestelijke dood. De meeste ouderlingen die dit opmerken, zullen dit voor zichzelf houden en net doen alsof alles in de gemeente goed gaat. Op die manier zullen ze ook steeds meer meedoen en net zo worden als de ouderling te Sardis.

We hoeven geen jaren te wachten om zulke dingen te ontdekken. God kan ons onderscheidingsvermogen geven, zodat we deze dingen direct zien, bij onszelf en binnen de gemeente. Maar God geeft ons dat onderscheidingsvermogen pas als we alleen Zijn eer zoeken en niets geven om de eer van mensen. We moeten ons realiseren dat God niet onder de indruk raakt van de getalsmatige groei van een gemeente als die niet geestelijk groeit.

Paulus zei tegen de christenen te Korinthe dat God hem zou vernederen vanwege hun vleselijke staat (lees 2 Kor. 12:20,21). Waarom zou Paulus vernederd moeten worden door de vleselijke staat van de Korinthiërs? Omdat Paulus hun geestelijke vader was. En God houdt vaders verantwoordelijk voor de geestelijke staat van hun kinderen. Als we vleselijke gezindheid in onze gemeente aantreffen, laat God ons eigen falen als ouderling zien. Wij zouden ons dan moeten vernederen in plaats van onze broeders en zusters de schuld te geven.

Als we huurlingen zijn, zullen we onze broeders en zusters bekritiseren als we hun mislukkingen zien. Maar als we mannen van God zijn, zullen we onszelf vernederen en zeggen: 'Heere, ik heb gezondigd. Vergeef me'. Het drukte Paulus zwaar op de schouders dat de heidenen die hij tot Christus had gebracht ' zo geheiligd zouden worden, dat hun offer welgevallig zou zijn aan God'. (zie Rom. 15:16).

Onder het Oude Verbond moest de priester elke offergave die de mensen brachten onderzoeken, om te zien of die zonder enig gebrek of enig kwaad was (Deut. 17:1). Dat was de verantwoordelijkheid van de priester. Hij mocht niets aan God offeren dat op enige wijze verminkt of kreupel was. (Lees Maleachi 1 en 2 om te begrijpen hoe ernstig deze zonde in Gods ogen was).

Onder het Nieuwe Verbond evenwel, hebben allen die de Heere in Zijn gemeente tot Zijn dienst roept dezelfde taak. De mensen die zij vertegenwoordigen, moeten voor God aanvaardbaar zijn. Daarom werkte Paulus zo hard ' om ieder mens volmaakt te stellen in Christus Jezus' (Kol. 1:28).

Op de oordeelsdag van Christus zal alles openbaar komen. Welk profijt geeft het ons, zelfs al denkt nu iedereen dat we grote dingen voor God doen, als op die dag wordt gezien dat al onze werken ijdel en vleselijk waren? Het was heel dwaas van de ouderling te Sardis om tevreden te zijn met de eer van mensen.

Willen we graag via onze kinderen een naam voor onszelf maken? Misschien gaat het goed met hen. Looft de Heere daarvoor. Maar willen we dat anderen het zien, zodat wij ook zelf wat eer krijgen? Willen we anderen graag laten weten wat een geweldige vader we zijn geweest? Voeden we onze kinderen op tot eigen eer of tot Gods eer?

Zeker, we willen allemaal onze kinderen opvoeden tot oprechte christenen. Maar is het dan niet genoeg als God dat ziet? En als God het ziet, waarom willen we dan de goedkeuring van iemand anders? Wat maakt het uit of anderen zelfs denken dat onze kinderen werelds leven? Uiteindelijk moeten we dat voor God verantwoorden. Het is goed een nuchtere kijk op onszelf en onze gemeente te hebben.

Ons vlees wil heel graag de resultaten van ons werk aan anderen te laten zien. Als we deze begeerte niet doden, zal satan ons altijd tot zijn voordeel gebruiken. Waar hij ook maar de geringste begeerte ziet in het hart van een voorganger om een naam voor zichzelf te maken, zal satan hem gebruiken en misleiden, zelfs al preekt hij over discipelschap, heiliging en het Lichaam van Christus. Zo'n ouderling zal alleen maar een nieuwe loot aan de kerk van Babylon zijn!

Het is onmogelijk het Lichaam van Christus op te bouwen als we een naam voor onszelf zoeken. De enige die een nieuwtestamentische gemeente kan stichten, is hij die er niet op uit is om een naam of bekendheid onder de mensen te verkrijgen.

U hoeft niet beschaamd te zijn als er na vele jaren arbeid drie oprechte discipelen in uw gemeente zijn, omdat u weigerde de smalle poort wijder te maken dan het oog van een naald. Op een dag zal God tegen u zeggen: 'Goed gedaan, goede en trouwe slaaf'. Het is veel beter dat er drie discipelen in de stad zijn met een zuiver getuigenis van Christus, dan drieduizend die twee heren dienen en door wie de Naam van de Heere wordt gelasterd.

Maar als onze gemeente klein is, kunnen we sterk in de verleiding komen onze maatstaven naar beneden toe bij te stellen, om anderen met gunstige statistieken te kunnen imponeren. Als we niet strijden tegen deze begeerte, zal het met ons net zo aflopen als met de voorganger te Sardis.

Toch wil ik een woord van waarschuwing toevoegen aan voorgangers, die uit deze woorden bemoediging en troost denken te kunnen putten. Het kan zijn dat uw gemeente getalsmatig niet groeit omdat God Zelf haar niet kan aanbevelen aan andere behoeftige mensen. Het is de Heere Die toevoegt aan de gemeente (Hand. 2:47). En in de eerste tijd nam het aantal van de discipelen sterk toe (Hand. 6:7).

Het zou voor u goed kunnen zijn om dit in praktijk te brengen: 'Heere, we bidden U niet of U onze gemeente wilt laten groeien met grote aantallen mensen die twee heren dienen. Maar we bidden wel voor iedereen in deze stad die een godvrezend leven wil leiden. Heere, wilt U alstublieft één van deze drie dingen doen: (1) LEID HEN NAAR ONS zodat we hen kunnen helpen; of (2) LEID ONS NAAR HEN; of (3) TOON ONS WAAROM U ONS NIET BIJ HEN AANBEVEELT'.

Dan zou de Heere u kunnen zeggen dat Hij uw gemeente niet bij anderen kan aanbevelen omdat die zo wettisch is, zo koud en farizeïsch!! Hij zou u ook de reden kunnen vertellen waarom uw gemeente is zoals die is, omdat u als ouderling hetzelfde bent!! Dan blijft er voor u nog maar één ding over: berouw en bekering.

Als we in onze bediening vrij willen zijn van verering en goedkeuring van mensen, is de enige manier om dat te doen een relatie met de Heere op te bouwen. In het Hooglied van Salomo spreekt de bruid over haar leven en werk als een tuin met vruchten, alleen bestemd voor de Bruidegom (Hoogl. 4:16b). Als het ons enige doel is de Bruidegom voldoening te schenken, dan zal ons hart ons leven lang rust vinden. We zullen tevreden en blij rusten in de wetenschap dat onze Heere ons aanneemt zoals we zijn, met al onze beperkingen. We zullen beseffen dat Hij niet van ons verwacht een bediening te hebben als ieder ander. Op die manier worden we bevrijd van competitie, die binnen het christendom veel voorkomt. We zullen dan ook vrij zijn van de begeerte anderen te vertellen over de resultaten van ons werk.

De Heere heeft ons de gaven gegeven die nodig zijn voor onze eigen, unieke bijdrage aan het Lichaam van Christus, en Hij heeft ons een speciale taak gegeven om die te vervullen. We moeten die taak zo goed mogelijk vervullen, gesteund door Zijn genade en kracht. We laten niemand weten wat we voor Hem doen, net als een bruid die niet wil dat iedereen weet wat ze in het verborgen voor haar bruidegom doet!

Dus laten we een huwelijksrelatie met onze Heere aangaan en in stand houden, willen we niet eindigen als de ouderling te Sardis.

Laodicea - Geen kennis van eigen ellende

De ouderling te Laodicea werd door de Heere om een aantal redenen ernstig vermaand. Hij was in eigen ogen rijk en verrijkt geworden en had aan geen ding gebrek. Rijkdom hoort niet per definitie bij geld. Iemand kan ook zelfvoldaan zijn door zijn rijkdom aan kennis, gaven en talenten. Intelligente, welbespraakte en begaafde mensen moeten ervoor waken niet trots te worden op deze menselijke vermogens, waarop ze meer kunnen gaan vertrouwen dan op de Heere. Dat blijft een gevaar.

De ouderling hier was tevreden met zijn Bijbelkennis, zijn gaven, zijn verworvenheden en zijn functie als ouderling. Maar hij was zich niet bewust van het feit dat hij in Gods ogen nog steeds in geestelijk opzicht 'ellendig, beklagenswaardig, arm, blind, en naakt' was (Op. 3:17). Het is inderdaad een trieste situatie als we onwetend zijn over onze geestelijke staat, hoe God ons ziet.

Terwijl deze ouderling totaal onwetend was van het feit dat hij een ellendig mens was, horen we een godvrezend man als Paulus uitroepen: 'Ik ellendig mens..'(Rom. 7:24). Hoe kwam het dat Paulus van zijn ellende afwist en de ouderling in Laodicea niet? Omdat Paulus voor Gods aangezicht leefde, en de Laodicenzen niet. In het licht van God was Paulus zich alsmaar bewust van zijn verdorven vlees (Rom. 7:18). Dus Paulus was voortdurend arm van geest en werd een godvrezend mens. De ouderling uit Laodicea echter zag zijn ellendige, verdorven vleselijke natuur niet en hij werd vleselijk en lauw. Als iemand niet voor Gods aangezicht leeft, ziet hij zijn eigen noden niet. Zo sluipen zelfbewustheid en zelfvoldaanheid heel gemakkelijk het leven van een dienaar van God binnen. Het bewijs hiervan wordt geleverd door de manier waarop hij spreekt en preekt. De manier waarop een behoeftig mens spreekt, is anders dan die van een zelfvoldaan mens.

Er zijn begaafde predikanten die welbespraakt zijn en de leer goed kennen. Maar als u tussen de regels door naar hun geest luistert, zult u een zekere arrogantie bespeuren. Ze spreken als een deskundige en niet als mensen die in zichzelf arm en behoeftig zijn.

Het Lichaam van Christus kan niet worden gebouwd door mannen die een krachtige, arrogante geest hebben, maar alleen door mannen met een ootmoedige en zachtmoedige geest.

Een waanwijze predikant kan het kerkvolk in zijn preken gemakkelijk de wind van voren geven!! Dan zijn ze net als de dienaar waar Jezus over sprak, wiens meester met hem had afgesproken dat hij anderen hun dagelijkse portie eten zou geven. Maar in plaats van hen eten te geven, sloeg hij hen met de zweep (Luk. 12:45)! Helaas, wat wordt er vandaag de dag binnen het christendom vanaf de kansel toch veel met de zweep geslagen. Zweepslagen brengen nooit iemand tot een godvrezend leven, maar het veroorzaakt alleen gevoelens van veroordeling, en men gaat zich kruiperig gedragen voor de predikant die hen afranselt.

Denk er eens aan hoe een arme, hulpeloze bedelaar iedereen aanspreekt. Altijd met deemoed en respect, want hij weet dat hij in deze wereld niets betekent. Zo leert de Bijbel ons alle menselijke wezens aan te spreken, want wij betekenen ook niets in de wereld (1Petr. 4:15,16). Anderzijds, hoe spreekt een dictator altijd? Zelfingenomen en arrogant. Komt wat wij zeggen voort uit onze beleving van geestelijke armoede of uit hoogmoed?

1 Petr. 2:17 zegt: 'Houd iedereen in ere'. Is er ook maar één menselijk wezen hier op aarde dat niet naar dit gebod hoeft te luisteren? Nee.

Een broeder die niet welbespraakt is en die niet veel van Gods Woord weet, maar die een nederige, vriendelijke geest heeft, zal veel meer voor de opbouw van het Lichaam van Christus betekenen dan een hoogmoedige broeder met vele gaven en welbespraaktheid. De begaafde broeder mag op aarde een geestelijk man lijken, en sommigen mogen hem als een aanwinst voor de gemeente beschouwen, maar op de oordeelsdag van Christus zal openbaar komen dat het in feite de nederige broeder was die het Lichaam van Christus bouwde.

Het is van wezenlijk belang dat we inzien dat het Lichaam van Christus niet in de eerste plaats wordt gebouwd door Bijbelkennis en geestelijke gaven, maar door ons leven.

Alleen de armen van geest kunnen het Koninkrijk van God opbouwen (Math. 5:3). En er is maar één manier om arm van geest te blijven (bewust te zijn van onze geestelijke noden), en dat is door altijd op te zien naar Jezus.

Wanneer we onszelf in Zijn licht zien, zullen we ons bewust worden van het feit hoe weinig we op Hem lijken, zelfs al zijn we beter dan anderen om ons heen. In Zijn licht verliezen we het zicht op de zwakheden van anderen en zien we alleen die van onszelf. En spontaan zullen we zeggen: 'O, ik ellendig mens' (Rom. 7:24). Niemand hoeft ons dan aan te sporen dat te zeggen.

Maar we moeten altijd in die geestelijke staat leven. Anders kunnen we gemakkelijk wegzinken in de diepe put van lauwheid, vleselijkheid en arrogantie, zoals bij de ouderling van Laodicea.

Onder het Oude Verbond kon de hogepriester maar één keer per jaar het Heilige der Heiligen binnengaan. Hij kon maar één keer per jaar tegen het licht van Gods heerlijkheid zijn eigen ellende zien. Maar nu die nieuwe en levende weg door Jezus is geopend (Hebr. 10:20), mogen we voortdurend in het Heilige der Heiligen leven in Gods aanwezigheid, waardoor we steeds onze eigen ellende gewaarworden, zoals Paulus.

De profeten van het Oude Verbond konden de heerlijkheid van God maar een enkele keer zien. Toen Jesaja die heerlijkheid zag, riep hij uit: 'Wee mij, want ik verga!' (Jes.6:5). Maar nu hebben wij het voorrecht deze openbaring voortdurend te mogen zien. Wij mogen en kunnen steeds roepen: 'Wee mij', in plaats van over anderen 'wee u' uit te roepen!! Zij die in de Geest leven, zullen hun noden en behoeften voortdurend voor ogen hebben en zij zullen hun hele leven arm van geest blijven.

Alleen een arme van geest is in Gods ogen waarlijk geestelijk rijk. En als zo'n man tot ons spreekt, tijdens een gesprek of van de preekstoel, kunnen we deelhebben aan zijn geestelijke rijkdom. Een predikant die welbespraakt is maar niet arm van geest, kan ons die rijkdom alleen maar afschilderen. Hij kan ons niet daadwerkelijk rijk maken.

Wij moeten in onze gemeente de armen van geest de belangrijkste posities geven, niet degenen met de meeste talenten. Getalenteerde broeders die niet arm van geest zijn, kunnen de gemeente te gronde richten. De gemeente wordt niet verwoest door overspelige mensen en dieven, want deze mensen zondigen zo duidelijk dat iedereen hen als zodanig kan herkennen. Maar de gemeente kan wel te gronde gericht worden door een begaafde kanselredenaar zoals de ouderling te Laodicea, die geen kennis heeft van zijn eigen noden, maar toch over heiliging preekt.

Als we geen onderscheid kunnen maken tussen armen van geest en rijken in zichzelf, kan dat weleens komen omdat we zelf niet arm van geest zijn. Als we als ouderling niet als eerste onze eigen nood ervaren, hoe kunnen we anderen ooit helpen hún noden te leren zien?

O, wat is het toch nodig om te bidden of God ons eerst zelf licht wil geven, willen we onze gemeente rein en zuiver voor de Heere bewaren.

Rechtstreeks naar de Heere luisteren

Het is zo bedroevend dat deze vijf ouderlingen zo doof waren dat ze de Heere niet rechtstreeks tot hen konden horen spreken. De Heere moest hen berispen bij monde van de apostel Johannes. Waarom was dat onder de bedeling van het Nieuwe Verbond noodzakelijk? Enkel onder het Oude Verbond konden de mensen Gods boodschap slechts bij monde van een profeet horen. Als deze ouderlingen ootmoedig en godvrezend waren geweest, zouden ze God rechtstreeks tot hen hebben horen spreken en was het niet nodig geweest dat Johannes hen een brief schreef.

En nadat deze ouderlingen de brieven van Johannes hadden ontvangen, weten we niet of ze berouw hadden en zich bekeerden. We kunnen het alleen voor ze hopen. Ik vraag me af of de ouderling te Thiatira zijn vrouw heeft gezegd zich met haar eigen zaken te bemoeien en haar neus niet meer in zaken aangaande de gemeente te steken. Of zei ze tegen haar man dat hij zich maar niets moest aantrekken van de brief van Johannes?

Als deze vijf ouderlingen de berispingen van de Heere bij monde van Johannes hadden geaccepteerd, moet het zeker goed met hen zijn afgelopen.

Wat we echter wél weten, is dat ten minste één ouderling van een andere gemeente niet accepteerde wat Johannes schreef. Johannes schrijft in 3 Johannes over Diótrefes, die zijn ambt als ouderling liefhad en die Johannes' terechtwijzing niet aannam (3 Joh. 9).

Als we de Heere willen dienen, moeten we onszelf voortdurend door de ogen van de Heere zien en niet door de ogen van onze broeders. Gods Woord kan ons voor elk geestelijk gevaar beschermen, als we maar voortdurend voor Zijn aangezicht leven en luisteren naar de stem van Zijn Heilige Geest, rechtstreeks of bij monde van een medebroeder.

Tot slot, houd in gedachten dat de Heere ons nooit berispt om ons te veroordelen voor in het verleden begane zonden, maar altijd om ons een betere toekomst te geven.

Hoofdstuk 4
Een voorbeeld om door anderen te worden nageleefd

Een voorbeeld om door anderen te worden nageleefd

Johannes de Doper was de grootste profeet van het Oude Verbond. Maar Jezus zei dat de minste in het Nieuwe Verbond tot grotere hoogten zou kunnen komen dan Johannes. (Matth. 11:11). Dat is inderdaad een verbazingwekkende roeping: groter worden dan Johannes de Doper.

Bediening onder het Nieuwe Verbond is een veel grotere roeping dan de bediening onder het Oude Verbond. Er zijn veel dingen die we kunnen leren van de levens van oudtestamentische dienaren van God, zoals Mozes, Elia en Johannes de Doper. Maar zij dienden God door het opvolgen van geboden, vandaag dienen wij God door het navolgen van een Voorbeeld.

Jezus is nu ons Voorbeeld van een dienstknecht van God. Hoe is Jezus onze Hogepriester geworden? Niet door Zijn wonderbaarlijke bediening, maar omdat Hij 'in alles aan Zijn broeders gelijk moest worden' (Hebr. 2:17) en ons ten Voorbeeld werd.

Jezus zei dat de Vader Hem 'macht gegeven heeft over alles vlees' (Joh. 17:2). Waarom werd Hem die macht gegeven? In hetzelfde vers zegt Jezus waarom:'opdat Hij eeuwig leven geeft aan allen die U Hem gegeven hebt'. ' Eeuwig leven' betekent niet dat het leven nooit stopt, maar 'een leven wat geen begin en geen einde heeft'. Met andere woorden, het omschrijft het leven van God of de Goddelijke natuur.

De dienstknechten van God van het Oude Verbond zoals Mozes, Jozua, Simson, David, enz. hadden gezag om over Israël te regeren en hun menselijke vijanden te overwinnen. Maar onder het Nieuwe Verbond hebben Gods dienstknechten gezag gekregen anderen tot gemeenschap met de Goddelijke natuur (eeuwig leven) te leiden, en hen in staat te stellen hun vleselijke lusten te overwinnen.

Ons gezag in de gemeente bestaat uit het leiden van de broeders en zusters tot de gelijkenis van Jezus, Die de Goddelijke natuur zichtbaar maakte in elke situatie van Zijn aardse leven. Wij hebben geen ander gezag dan dat. Als we ons gezag niet uitoefenen met als doel anderen te laten deelhebben aan de Goddelijke natuur, moeten we onszelf als mislukkeling beschouwen.

Jammer genoeg lijken veel christelijke leidslieden op de dienstknechten van God onder het Oude Verbond: zij regeren over mensen. Jezus en de apostelen waren echter dienstknechten van alle mensen.

Onder welke Verbond leven we nu eigenlijk, het Oude of het Nieuwe?

Jezus wordt onze Voorloper genoemd (Hebr. 6:20). Hij ging dezelfde weg die wij moeten gaan, vóór ons uit. Wij worden aangemaand: '..laten we met volharding de wedloop lopen, terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, Die het kruis heeft verdragen' (Hebr. 12:1,2). Hij is ' in alles op dezelfde wijze als wij verzocht, maar zonder zonde' (Hebr. 4:15), opdat wij 'Zijn voetsporen zouden navolgen; Die geen zonde gedaan heeft' (1 Petr. 2:21,22).

Jezus is ons in al onze verzoekingen voorgegaan, zodat Hij een navolgenswaardig Voorbeeld kon zijn. Daarom is Zijn Woord zo krachtig wanneer Hij zegt: '

Volg Mij'

. Welnu, als herders van Gods kudde moeten we die kudde op dezelfde manier voorgaan en leiding geven. We moeten net als Paulus ook tegen anderen kunnen zeggen: '

Wees mijn navolgers, zoals ik navolger van Christus ben

…' '

Wees met elkaar mijn navolgers

' (1 Kor. 11:1; Fil. 3:17). Veel predikers zeggen: 'Volg niet mij, maar volg alleen Christus'. Dat klinkt zo ootmoedig dat we er van onder de indruk raken. Maar het is

onschriftuurlijk

, want geen van de apostelen heeft ooit zoiets gezegd. Zij hebben anderen altijd aangemaand hen te volgen zoals zij Christus volgden.

Jezus is de Grote Herder, en wij zijn 'onderherders' over Gods kudde. Op dezelfde manier is Jezus de Voorloper, en wij zijn in de gemeente voorlopertjes voor anderen. Wij moeten dezelfde weg gaan die Hij ging. Als we onszelf hebben overwonnen, kunnen we anderen aansporen met de woorden: 'Die overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb..' (Openb. 3:21).

Het geheim van Nieuwe Verbondsbediening

Paulus maakt het geheim van zijn effectieve apostelschap kenbaar met de woorden: 'Die ons troost in al onze verdrukking, zodat wij hen kunnen troosten die in allerlei verdrukking zijn, MET DE VERTROOSTING WAARMEE WIJ ZELF DOOR GOD GETROOST WORDEN. ' (2 Kor. 1:4).

Om geestelijk onderricht te verkrijgen, moest Paulus veel rampen en onheil meemaken. Alleen zó kon hij anderen de kracht die hij zelf ontving als hij verzoekingen het hoofd moest bieden, weer doorgeven. Zonder zulk onderwijs kan niemand een dienaar van het Nieuwe Verbond zijn.

Er is een enorm verschil tussen een gezalfde Simson onder het Oude Verbond en een gezalfde Paulus onder het Nieuwe Verbond. Simson bezat de kracht van de Heilige Geest om leeuwen van buitenaf te overwinnen. Paulus echter bezat de kracht van de Geest om de leeuwen die in zijn eigen vlees woonden te overwinnen, wat Simson niet kon.

Onder het Oude Verbond stonden Gods dienaren in Gods aanwezigheid, hoorden wat God te zeggen had en vertelden weer aan anderen wat ze hadden gehoord. Maar dat is in het Nieuwe Verbond niet voldoende. Nú moeten Gods dienaren door verzoekingen en rampen heen om te ervaren dat Gods genade hen helpt al dit onheil te overwinnen, om dan anderen aan te sporen hun voorbeeld te volgen. Daarom is de dienstbaarheid onder het Nieuwe Verbond veel hoger dan die van het Oude Verbond, en ook veel kostbaarder.

Door naar de Bijbelschool te gaan, zijn we nog geen dienaren van het Nieuwe Verbond. Niet één ware apostel of profeet uit de Bijbel kwam van de Bijbelschool. We kunnen de Bijbel niet bestuderen zoals we scheikunde studeren, veilig in een lokaal. De Heilige Geest leert ons de betekenis van de Schriften in het leven van alledag. Zó leerde de apostel het en zo leren Gods dienaren het vandaag de dag net zo goed. Alleen zo kunnen we anderen leiden naar deelname aan het eeuwige leven. Door Jezus te volgen worden we dienstknechten van het Nieuwe Verbond.

Onder het Oude Verbond was het voor het volk niet mogelijk naar de volmaaktheid te jagen. Maar in het Nieuwe Verbond kunnen we dat wel (Zie Hebr. 6:1 met 7:19).

Maar we kunnen anderen niet tot volmaaktheid leiden als we die zelf niet najagen. Alleen wanneer we 'ONSZELF reinigen van alle bezoedeling van vlees en geest, en de heiliging volbrengen in het vrezen van God' (2 Kor. 7:1) en we 'ONSZELF reinigen, zoals Hij rein is' (1 Joh. 3:3), kunnen we anderen tot dat leven leiden. Er is geen andere manier.

We moeten voor anderen voorlopertjes zijn, daarom gaat God met ons allerhande wegen van beproeving, meer dan met alle andere gelovigen in de gemeente. Dan alleen kunnen we een echte herder voor hen zijn. Anders zijn we huurlingen, belust op eigen gewin in de vorm van geld of menselijke eer.

Dit betekent niet dat we alle omstandigheden die anderen in de gemeente moeten meemaken, eerst zelf moeten doormaken. Dat zou onmogelijk zijn. Jezus werd onze Voorloper, niet door al onze omstandigheden door te moeten maken, maar omdat Hij in alles op dezelfde wijze als wij

verzocht

is geweest (Hebr. 4:15). Jezus had geen vader die altijd dronken was, of een vitterige vrouw of ongehoorzame kinderen, zoals sommigen van ons hebben. Jezus hoefde niet lang bij het gemeentehuis in de rij te staan om een vergunning te bemachtigen, zoals wij vandaag de dag. Toch was Hij onze Voorloper, omdat Hij, alle verzoekingen heeft doorstaan waar ook wij mee te maken krijgen, ook al waren Zijn omstandigheden op aarde verschillend van die van ons.

God moet ons door alle verzoekingen en beproevingen leiden waar onze broeders en zusters doorheen moeten. Maar in al deze beproevingen moeten we overwinnen, willen we hen kunnen dienen en leiden naar deelname aan het eeuwige leven. Op die manier worden we dienaren van het Nieuwe Verbond.

Pertrus schrijft aan de ouderlingen om ' als voorbeelden van de kudde' te zijn (1 Petr. 5:2). En Paulus schrijft aan Timotheüs (in 1 Tim. 4:12) dat hij 'een voorbeeld van de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid' moet zijn.

In de allereerste plaats moeten we met ons woordgebruik een voorbeeld zijn. We moeten altijd respectvol en vriendelijk spreken. Geroddel mag niet voorkomen bij ons. Als iemand ons iets in vertrouwen zegt, moeten we die zaak vóór ons kunnen houden, zelfs voor onze vrouw.

We moeten een voorbeeld van liefde zijn. Anderen moeten weten dat wat ze ook tegen ons zeggen of bij ons aandoen, onze liefde voor hen nooit zal veranderen.

We moeten een voorbeeld van geloof en vertrouwen zijn. Mensen moeten zien dat we in alle verzoekingen en problemen nooit in paniek raken, maar altijd volkomen vertrouwen op Gods hulp om ons erdoorheen te helpen.

We moeten een voorbeeld van reinheid en zuiverheid zijn. We kunnen geen reinheid tussen jonge broeders en zusters in hun relatie verwachten als we zelf op dit gebied geen goed voorbeeld geven.

Een slaaf van Christus

Paulus noemde zichzelf een slaaf van Christus. (Rom. 1:1). Dat waren alle apostelen van het eerste uur. Jezus zoekt naar slaven, niet naar dienstknechten. Er is een verschil tussen een dienstknecht en een slaaf. Een dienstknecht werkt voor loon, een slaaf niet. God heeft onder het Nieuwe Verbond geen dienaren, maar slaven.

Jezus bood degenen die Hij tot Zijn apostelen riep, nooit enige bezoldiging aan. Als wij geroepen zijn tot fulltime christelijk werk, laten we dan nooit werken voor loon, want dan worden we dienaren van mensen. Laten we nooit onze gemeente dienen in de verwachting dat mensen ons giften zullen schenken. Als zij daarvoor kiezen, terwijl wij van hen niets verwachten of verlangen, dan is het in orde. Maar we moeten nooit iets van anderen verwachten. We moeten ook leven naar het beginsel dat we nooit geld aannemen van mensen met een lager inkomen dan wij.

De allerbeste manier om 'fulltime' de Heere te dienen is toch hoe Paulus de Heere als apostel diende: naast een gewoon beroep. Zo zijn we voor onze behoeften niet afhankelijk van giften van anderen (1 Kor. 9:14; 2 Kor. 11:7-15; Hand. 20:33,34).

We kunnen onder het Nieuwe Verbond geen dienstknecht zijn als we tegen betaling werken. We moeten

lijfeigenen

zijn. Als we vinden dat we recht op gemak en luxe hebben, dan zijn we betaalde arbeidskrachten, geen slaven. Een slaaf heeft nergens recht op, zelfs niet op eer of een reputatie.

Als God ons een huis geeft om in te wonen, zijn we dankbaar. Maar we zullen Hem zelfs dienen zonder huis om in te wonen. Het feit dat Hij ons het voorrecht geeft het Lichaam van Christus te bouwen, is meer dan genoeg voor ons als we echte slaven zijn.

Romeinen 6:22 spreekt over het verleden, het heden en de toekomst van de ware slaaf van God.

1. In het verleden: vrijgemaakt van bewuste zonden.

2. In het heden: de vruchten van toenemende heiligmaking.

3. In de toekomst: eeuwig leven ( de volheid van de Goddelijke natuur).

Allereerst moeten we verlost worden van bewuste zonden. Velen kennen geen droefheid over hun verborgen zonden en gebreken, en daarom komen zij niet tot een overwinningsleven. We kunnen denken dat onreinheid in ons gedachteleven niet belangrijk is, omdat anderen dit aspect van ons leven niet kunnen waarnemen. Maar het is dáár waar God ons beproeft, om te zien of we Hem vrezen of niet.

In de tweede plaats: toenemende heiligmaking zal de eerste en voornaamste vrucht zijn die in ons leven wordt voortgebracht, als we echte slaven zijn. De tweede vrucht zal zijn: het leiden van anderen tot Christus en hen opbouwen in het geloof. Als we de Heere echt dienen, zal onze arbeid zeker uitlopen op toenemende godsvrucht in ons persoonlijk leven.

Heiligmaking is een proces waarbij we steeds meer licht krijgen op het kwaad dat in ons woont, waardoor we, als we het sterven van Jezus in ons lichaam meedragen, steeds meer deelhebben aan het leven van Jezus in elk terrein van ons leven. Als we geheiligd worden, zullen we bijvoorbeeld licht krijgen over de ruwe toon in onze stem als we tegen gezinsleden spreken, of ons gebrek aan liefde jegens degenen met wie we het oneens zijn, of ons zoeken naar eer in onze bediening, of ons overmatig gebabbel en dwaze grappen, of de zielloosheid van onze preken, enz., enz.

En tenslotte kijkt een slaaf uit naar deelname aan Gods natuur (eeuwig leven) in al haar volheid. Dat is het doel dat elke ware slaaf van God najaagt.

Het kan zijn dat we als slaaf van God op aarde door veel beproevingen heen moeten, veel onbegrip wedervaren, vals beschuldigd worden. Maar dat is het allemaal waard als we zien op Jezus, als we in liefde volharden tot het einde.

Paulus herinnert ons eraan wat het betekent om dienaar van het Nieuwe Verbond te zijn: 'Wij geven in geen enkel opzicht enige aanstoot, opdat de bediening niet gelasterd wordt. Maar in alles bewijzen wij onszelf als dienaars van God, in veel volharding: in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenissen, in oproer, in ingespannen arbeid, in nachten zonder slaap, in vasten, in reinheid, in kennis, in geduld, in vriendelijkheid, in de Heilige Geest, in ongeveinsde liefde, in het woord van de waarheid, in de kracht van God, door de wapens van de gerechtigheid aan de rechter- en aan de linkerzijde; door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als misleiders en toch waarachtigen; als onbekenden en toch bekenden; als stervenden, en zie, wij leven; als bestraft en toch niet gedood; als bedroefden, maar toch steeds blij; als armen, maar die toch velen rijk maken; als mensen die niets hebben en toch alles bezitten. Onze mond heeft zich vrijmoedig voor u geopend, Korinthiërs, ons hart staat wijd open. ' (2 Kor. 6: 3-11).

Ons lichaam bedwingen

In 1 Korinthe 9:27 vertelt Paulus ons over nog een geheim in zijn leven. Hij 'oefent zijn lichaam en maakt het dienstbaar' OM HET TE LATEN DOEN WAT HET ZOU MOETEN DOEN, EN NIET WAT HET WIL DOEN. Hij was er bang voor anders zelf verwerpelijk te worden na eerst voor anderen gepreekt te hebben. Het is verbazingwekkend te lezen dat Paulus bang was gediskwalificeerd te worden, zelfs na alles wat hij voor de Heere had gedaan.

Er bestaat gezonde en ongezonde angst: Te vrezen dat GOD ONS ZOU KUNNEN KWETSEN is een ongezonde angst. Maar het is gezond te vrezen dat WIJ GOD ZOUDEN KUNNEN KWETSEN (door wat we zeggen of doen).

Zo is ook de vrees voor uiteindelijke diskwalificatie gezond: het zal ons steeds alert houden. Het zal ons in staat stellen ons lichaam als een slaaf te bedwingen.

Gods Woord zegt ons: ' werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven' (Fil. 2:12). Deze vermaning is in het bijzonder noodzakelijk voor predikanten, want elke predikant loopt voortdurend het gevaar een huichelaar te worden. Hij loopt het gevaar dingen te verkondigen die hij zelf nog niet in praktijk brengt. Hij loopt het gevaar anderen een indruk te geven van zichzelf die niet helemaal met de waarheid overeenstemt. En hij loopt het gevaar meer tijd te besteden aan de voorbereiding en vervolmaking van zijn preken, dan aan de vervolmaking van zijn leven!!

Paulus zegt in 1 Korinthe 9:26 dat hij een duidelijk doel had waar hij naar toe werkte. Hij vocht of liep niet zonder doel. Hij liep naar een welomlijnd doel. Hij schoot op een duidelijk doelwit.

Ik herinner me de tijd dat we op de militaire academie als rekruut schietles kregen. We moesten met het geweer in de aanslag op de grond gaan liggen, met een halve meter tussenruimte van elkaar. Ieder van ons had zijn schietschijf een paar meter verder voor zich, een aantal genummerde, concentrische ringen, met een stip in het midden, de roos. Toen we voor het eerst gingen schieten, richtten we heel onnauwkeurig. Sommigen van ons raakten zomaar de schijf van de ander!! Na een tijdje leerden we ons eigen doel te raken.

Zo is het ook vaak met veel christenen: Bemoeials die het doel van anderen raken, en niet hun eigen doel. Maar als ze aan hun eigen zaligheid werken, zullen ze stap voor stap leren hun eigen doel te raken en uiteindelijk in de roos te schieten. Dan is hun doel volmaakt. Paulus' doel was volmaakt. Hij veroordeelde niet anderen, maar hij veroordeelde zichzelf en bedwong zijn eigen lichaam. En zo streed hij de goede strijd en beëindigde hij de loop (2 Tim. 4: 7).

Onze ogen en onze tong zijn twee leden van ons lichaam die we het meest moeten tuchtigen. We nodigen ongelovigen uit hunhart aan Christus te geven, maar de Heere vraagt ons om Hem ons lichaam te geven (Rom. 12:1), en Hij vraagt in het bijzonder om onze ogen en tong. Als wij die niet steeds weer aan Hem geven, mogen we niet denken slaaf of spreekbuis van Christus te zijn, en dat we op de oordeelsdag Gods goedkeuring zullen ontvangen.

Als we onze ogen niet bedwingen, thuis, in de bus onderweg of op onze werkplek, dan zullen we ontdekken, zelfs al prediken we als engelen, dat we op de oordeelsdag door God gediskwalificeerd zullen worden. Veel dienstknechten van God zijn door de eeuwen heen gevallen omdat zij niet behoedzaam met hun ogen omgingen. Ze lieten hun ogen rondgaan en keken naar mooie meisjes, en al snel kwam van het één het ander en vervielen ze tot zonde. Het is niet voldoende te zeggen dat we een vrouw niet mogen begeren. De Bijbel waarschuwt ons om zelfs de SCHOONHEID van een vrouw niet te bewonderen, willen we niet in geestelijke armoede geraken (Spr. 6:25,26). Hoe voorzichtig moeten we dan wel niet zijn.

Op dezelfde manier moeten we bedachtzaam omgaan met onze tong. God zal

niet

de tong van iemand gebruiken voor de prediking van Zijn Woord, als die man op andere momenten zijn tong door satan laat gebruiken. De Heere zei tegen Jeremia:

'..en als u wat kostbaar is, afscheidt van wat waardeloos is (in gesprekken), zult u als Mijn mond zijn'

(Jer. 15:19).

Als het niet uit een goed hart komt, moeten we nooit iets zeggen. Dat is niet gemakkelijk, want we zijn op dit gebied zo zwak. We moeten, als we onze tong willen bedwingen, onverbiddelijk zijn.

Ik ben ervan overtuigd dat er veel jonge mensen in ons land zijn geweest die God in het verleden tot Zijn dienst had geroepen, die Hij in India tot Zijn profeten had willen maken. Maar zij zijn geen profeet geworden omdat ze niet behoedzaam met hun ogen en tong omgingen. Zij bedwongen hun lichaam niet.

We zijn geroepen leden van het Lichaam van Christus te zijn, want dat drukt een innige innerlijke gemeenschap uit met Christus als Hoofd, net als de leden van ons fysieke lichaam met onze hersenen verbonden zijn.

Jezus hield trouw elk deel van Zijn lichaam exclusief voor Zijn Vader (Zijn Hoofd) beschikbaar. In Romeinen 15: 3 staat geschreven: 'Want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd'. Hij zocht nooit met Zijn ogen of tong Zijn eigen genoegens. Hij keek niet naar waar Hij naar wilde kijken, en Hij sprak niet wat Hij wilde spreken. Hij zocht altijd datgene te doen wat Zijn Vader behaagde. Daarom stelde Hij Zijn lichaam zonder enige smet aan Zijn Vader voor en werd Hij in de wereld de volmaakte Mond van Zijn Vader (Hebr. 9:14). Zo moeten wij ook leven nu we leden van Zijn geestelijk Lichaam zijn.

Om een oprecht discipel van Jezus te zijn moeten we een brandend verlangen hebben onszelf zonder smet of rimpel aan God voor te stellen.

Als we de gemeente als het Lichaam van Christus willen opbouwen, moeten we al diegenen die ernaar verlangen hun lichaam op die manier aan God voor te stellen, bijeenvergaderen; allen die graag hun lichaam tot slaaf willen maken.

Iedere keer als we niet in de roos schieten, moeten we zo'n mislukking heel jammer vinden. We moeten huilen als onze ogen niet rein zijn. We moeten treuren als onze tong iets heeft gezegd wat niet uit een zuiver en goed hart kwam.

In Romeinen 7:23 geeft Paulus eerlijk toe dat hij steeds een wet in zijn leden ziet (tegenwoordige tijd, en in strijd met de Wet van Christus), die hem tot gevangene van de wet van de zonde maakte. Als Paulus hier in de verleden tijd naar had verwezen, als iets dat hij een keer had geleerd, zou het een heel andere zaak zijn. Maar hij zag het en bleef het elke dag weer zien. Met andere woorden, hij bleef zien dat er in zijn vlees geen goed woonde. En hij bleef zichzelf reinigen van alle vuilheid van vlees en geest, terwijl hij streefde naar volmaakte, godvrezende heiliging. Daarom hield hij zijn lichaam in bedwang en bleef hij God trouw tot het einde van zijn leven. Daarom werd hij niet gediskwalificeerd, maar liep hij de loopbaan met vreugde, in tegenstelling tot vele predikers in onze dagen.

Ware en valse godvrezendheid

Onder het Oude Verbond werden mensen aangemaand ' Gods WET te overdenken' (Ps. 1:2). Maar onder het Nieuwe Verbond worden we aangemaand 'de HEERLIJKHEID van de Heere' te overdenken. Als we Gods Woord alleen maar letterlijk nemen, zullen we farizeeërs worden, en zullen we een gemeente van farizeeërs opbouwen. Maar als we zien naar de heerlijkheid van Jezus' leven, zoals we dat in het Woord lezen, zullen we steeds meer tot Zijn beeld en gelijkenis omgevormd worden.

Het geheim van een godvruchtig leven, zo zegt de Heilige Geest ons in 1 Timotheüs 3:16, ligt in het zien naar het Voorbeeld van Jezus, Die met alle beperkingen van het vlees op aarde leefde. Hij had geen andere Toevlucht dan wij, namelijk de kracht van de Heilige Geest, en toch leefde Hij in volmaakte reinheid van geest. Als Hij zo kon leven, kunnen wij dat ook.

'Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft' (1Joh. 2:6).

We kunnen als we zondigen ons vlees niet meer de schuld geven. Want er was er Eén Die in het vlees op aarde rondwandelde en Die niet zondigde. Hij overwon door de kracht van Gods genade, en dat kunnen wij ook. De mate waarin wij zelf Jezus in een overwinningsleven volgen, bepaalt de mate waarin we in staat zijn onze medereizigers voor te gaan in de wandel van Jezus.

Direct nadat Hij over het geheim van de godsvrucht heeft gesproken (1 Tim. 3:16), waarschuwt de Heilige Geest ons voor misleidende geesten die in de laatste dagen zullen komen. En die de gelovigen van deze weg van godvrezendheid proberen af te krijgen om ze langs een bedrieglijke weg tot heiliging te brengen.'

'Maar de Geest zegt uitdrukkelijk dat in latere tijden sommigen afvallig zullen worden van het geloof en zich zullen wenden tot misleidende geesten en leringen van demonen' (1 Tim. 4:1).

Het belangrijkste kenmerk van misleidende geesten is dat zij ' niet belijden dat Jezus Christus in het vlees gekomen is' (2 Joh. 7). Zij erkennen niet dat Jezus alle vleselijke zonden heeft overwonnen.

Door naar zulke misleidende geesten te luisteren, zullen gelovigen uiteindelijk de 'leringen van de demonen' geloven (1 Tim 4:2). Twee voorbeelden van de leer van demonen worden daar genoemd: ze verbieden te trouwen en gebieden zich te onthouden van voedsel.

Seksuele onthouding en vasten worden door heidense religies altijd als wegen tot heiliging beschouwd. Maar deze duivelse leer zal in het laatste der dagen zelfs het christendom binnendringen. We zien dat in onze dagen in vervulling gaan. Er zijn tegenwoordig christelijke groeperingen die leren dat we heiliger worden als we ongetrouwd blijven, of als we iedere keer vasten. Is dat een duivelse leer? Ja, omdat deze leer onze aandacht wegtrekt van het geheim van de godsvrucht naar ascetisme. In plaats van Jezus in de kracht van de Heilige Geest te volgen, beginnen we dan godsvrucht te zoeken door middel van zelftucht, net als in een klooster.

Niet trouwen en vasten is op zich niet verkeerd, maar als we dat gaan propageren als het geheim van godsvrucht, dan is dat een ernstige dwaling. In feite is elke leer die mensen aftrekt van 'het vleesgeworden Woord als geheim van de godsvrucht' een duivelse leer. Ware heiliging wordt niet verkregen door yoga ,meditatie of zelftucht, maar door de kracht van de Heilige Geest.

In Kolossenzen 2:20-23 zegt Paulus dat ascese enige toegevoegde waarde zou kunnen hebben, maar het leidt ons niet tot de Goddelijke natuur die in ons vlees tot openbaarheid komt. Dat kan alleen de Heilige Geest geven. We moeten in de gemeente de mensen van religieus ascetisme bevrijden, of anders verkondigen we alleen een christelijke versie van yoga.

De duivel probeert altijd gelovigen óf naar het ene uiterste van

materialisme

te drijven óf naar het andere uiterste van

ascetisme

. Materialisme is daarom niet zo gevaarlijk, omdat het zelfs in de ogen van uitwendig gelovigen duidelijk wereldgelijkvormig is. Maar ascetisme is des te gevaarlijker, want het lijkt te leiden tot heiliging. Twee aan elkaar tegengestelde klippen onder water, die allebei het schip doen zinken. Een ongelovige geldwolf en een religieuze, ascetische farizeeër zijn allebei op weg naar de hel. We moeten dat als dienstknecht van God nooit vergeten.

De machtigen en de groten in de ogen van de wereld

Als we de gemeente opbouwen, moeten we er aan denken dat 'wat hoog is onder de mensen, een gruwel voor God is' (Luk 16:15).

Daarom moeten we nooit menselijke grandeur in de gemeente brengen. Als we Gods Woord prediken, moeten we niet proberen met ons intellect, onze kennis en ons bloemrijk taalgebruik indruk op mensen te maken. Voor de gemeente is dat een demonstratie van de kracht van onze ziel.

Onze waarden in de gemeente zijn precies tegenovergesteld aan de waarden die mensen in de wereld hanteren. Mensen die in de wereld leven, hechten veel waarde aan geld. Wij hechten daar geen waarde aan. Wereldse mensen eren de groten en machtigen van de aarde, maar wij schenken aan hen totaal geen aandacht. Aan de andere kant waarderen we hen die nederig en godvrezend zijn. De wereld hecht veel waarde aan intelligentie, terwijl wij niets geven om menselijke begaafdheid. De wereld en de Kerk verschillen niet een klein beetje van elkaar, ze kijken allebei in tegengestelde richting.

Als we in de gemeente met onze intelligentie en onze prestige te koop lopen, is dat een gruwel voor God. Het zou hetzelfde zijn wanneer er in het Oude Testament een varken op Gods altaar werd geofferd. We moeten er heilig van doordrongen zijn om geen menselijke gruwelen de dienst aan God binnen te brengen.

Worden als een kind

In Jesaja 11:6 wordt ons gezegd dat als Jezus terugkeert, er gedurende Zijn duizendjarige regering overal vrede zal zijn. Er zullen geen wilde dieren meer zijn en het leven op aarde zal uitgesproken schitterend zijn.

In de gemeente hebben we al een voorsmaak van dat leven, want het Koninkrijk van God krijgt in de gemeente al gestalte: 'de wolf' ligt samen met 'het lam', 'de luipaard' en 'de geitenbok' leven in vrede samen, en 'het mestvee' bevindt zich veilig tussen 'de jonge leeuwen'. Dit alles door de gemeenschap die men met elkaar heeft. In de wereld kunnen mensen met zo veel verschillende karakters niet met elkaar overweg, maar in de gemeente sterven ze aan hun eigen leven, en leven in heerlijke vrede met elkaar.

En van dit Koninkrijk zegt Jesaja dat 'een kleine jongen ze zal drijven' (Jes. 11:6). Zo zien we wie het meest geschikt is om leiding te geven aan de gemeente: diegene die het meest op een klein kind lijkt.

De ware leidsman in een gemeente is degene die argeloos en nederig is als een klein kind. Met zo'n broeder is het niet moeilijk gemeenschap te hebben. Mensen gaan zo'n broeder vertrouwen, iemand die zichzelf is, die niet probeert anderen te imponeren met zijn persoonlijkheid of gaven en die niet probeert een meer volwassen broeder te imiteren.

Binnen veel christelijke groeperingen wordt leiderschap toegekend aan degenen die slim, getalenteerd en snel van begrip zijn, of die goed kunnen musiceren en organiseren. Maar in de nieuwtestamentische gemeente stelt God diegenen aan die als kleine kinderen zijn, want zij zijn de meesten in Zijn Koninkrijk.

Als in de gemeente de 'wolven' de 'lammeren' verscheuren, dan is het Koninkrijk van God nog geen werkelijkheid in die gemeente. En dat komt omdat de voorganger niet als een kind is!! Daarom moeten voorgangers zichzelf veroordelen wanneer dingen in hun gemeenten verkeerd gaan.

Jezus zei tegen Zijn discipelen in Mattheüs 18:4 dat ze zichzelf moesten vernederen als kleine kinderen, want in Gods Koninkrijk is een kind de grootste.

Nu weten we dat de grootste Persoon in Gods Koninkrijk Jezus Zelf is. Dat moet dus betekenen dat Jezus Zich altijd als een klein kind heeft vernederd. Dat is nu een voorbeeld om door alle christelijke leiders nagevolgd te worden. We lezen dat Jezus bij een bepaalde gelegenheid vele zieken genas, maar dat Hij tegen de mensen zei het niemand te vertellen. Hij wilde geen publiciteit . Dat was omdat de Schriften van Hem zeiden 'ook zal niemand Zijn stem op de straten horen.' Hij maakte geen reclame voor Zichzelf (Matth. 12:15-20).

Dat Schriftgedeelte begint met: 'Ziet, Mijn Knecht…' (Matth 12:18a). God zegt daar: 'Kijk heel goed naar Mijn Kind, Degene Die de meeste in het Koninkrijk der hemelen is; Hij geneest de zieken en verdwijnt dan alsof Hij niets heeft gedaan'. In de gemeente is degene met zulk een geest de ware voorganger.

Een klein kind weet dat het niets betekent, en dat het bijna niets weet. En het is de bewustwording en erkenning dat we 'niets' zijn en dat we bijna niets afweten van geestelijke zaken. Dat zal ons als altijd tot kleine kinderen maken. Alleen zo'n mens kan God tot Zijn ambassadeur in de gemeente bevestigen.

Jezus gaf ons maar twee voorbeelden om nederigheid te onderwijzen: Zichzelf en kleine kinderen. In de evangeliën kunnen we lezen hoe Jezus leefde, en we leren nederigheid van Zijn Voorbeeld. Om ons heen zien we kleine baby's, en we leren nederigheid van hen. Wat denkt zo'n kleine baby als hij in zijn wiegje ligt? Denkt hij hoe slim hij wel niet is, of hoeveel anderen hem waarderen enz.? Nee, zulke gedachten heeft hij helemaal niet. Hij heeft hoe dan ook geen zelfbewustzijn. Het baby'tje is alleen maar zichzelf, gewoon hoe hij is, zonder enige gekunsteldheid. Het is een voorbeeld voor ons.

Hebben we het vaak moeilijk met wat anderen over ons en onze bediening denken? Dan zijn we niet net als kleine kinderen. We moeten deze hoogmoedige gedachten bestrijden tot we daarvan bekeerd zijn en worden als kleine kinderen. Dan alleen zijn we volledig bevoegd Gods volk te leiden.

Dan zijn we blij met elk klein hoekje waarin God ons op aarde plaatst om Zijn werk te doen. En we hebben geen enkele ambitie om de meeste te worden in de ogen van anderen. We zullen gelukkig zijn met de taak die God ons heeft toevertrouwd binnen het Lichaam van Christus. En we zullen ook niet meer jaloers zijn op de bediening van een ander.

Prijs God dat we zo'n geweldig Evangelie mogen ervaren en ook mogen uitdragen, dat we al onze verkeerde wegen naar 'groei' kunnen afleren en weer als kleine kinderen mogen worden. Zo zullen we werkelijk dienaren van het Nieuwe Verbond zijn.

Hoofdstuk 5
Afhankelijk zijn van de Heilige Geest

Afhankelijk zijn van de Heilige Geest

'Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man die vertrouwt op een mens, en die een schepsel tot zijn arm stelt, terwijl zijn hart van de HEERE afwijkt. Hij zal zijn als een kale struik in de vlakte, die het niet ziet wanneer het goede komt: hij verblijft op de droogste plekken in de woestijn, in zilt en onbewoond land. Gezegend is de man die op de HEERE vertrouwt, wiens vertrouwen de HEERE is. Hij zal zijn als een boom, die bij water geplant is, en die zijn wortels laat uitlopen bij een waterloop. Hij merkt het niet als er hitte komt, zijn blad blijft groen. Een jaar van droogte deert hem niet, en hij houdt niet op vrucht te dragen.' (Jer. 17: 5-8).

Een dienaar van het Nieuwe Verbond moet God dienen, in totale afhankelijkheid van Hem leven en bij iedere taak vertrouwen op Zijn genade en kracht. Daarom zou het gebed een essentieel onderdeel van zijn leven moeten zijn, want bidden toont zijn hulpeloosheid en zijn vertrouwen op zijn God.

Een mens die zelfverzekerd en rijk in zichzelf is, zal het gebed niet anders zien dan als een ritueel. Christelijke voorgangers en leidslieden die niet bidden, voelen zich niet afhankelijk van God, want ze hebben genoeg aan zichzelf. Zij zullen altijd als een dorre boom zijn en hun gemeente zal een woestijn zijn. De rivier, waarover in het bovenstaande vers werd gesproken, is de Heilige Geest. Iemand die voor hulp alleen op de Heere vertrouwt, zal altijd ernstig jagen naar vervulling met de Heilige Geest.

De profeet Zacharia kreeg eens een visioen van een gouden kandelaar, een symbool van de Kerk (Zach. 4:2; zie Openb. 1:20).

Om de lamp altijd brandende te houden, is een gestadige toevoer van olie noodzakelijk (v 3). Om daarin te voorzien, waren er twee olijfbomen aan beide zijden van de kandelaar geplant, die de VRUCHT en de GAVEN van de Heilige Geest voorstellen waardoor de Kerk wordt gebouwd.

De engel zei toen tegen Zacharia dat het werk van God niet in menselijke kracht gedaan zou worden maar door de kracht van de Heilige Geest, en dat elke berg die in de weg stond tot een vlakte zou worden (Zach. 4:6-7).

Elke berg zal tot een vlakte worden

In Gods werk zullen we vele hindernissen en obstakels tegenkomen van velerlei aard. We kunnen ons afvragen waarom God toelaat dat we zulke bergen tegenkomen als we van ganser harte trachten alleen Zijn wil te doen. Maar het is Gods doel ons geloof te oefenen, zodat we Zijn geweldige kracht mogen ervaren als Hij deze bergen vlak maakt.

In de Evangeliën lezen we dat Jezus op een keer Zijn discipelen dwong het meer van Galilea over te steken. Zij wilden niet, maar Jezus dwong hen te gaan (Matt. 14:22). Toen ze Hem gehoorzaamden, kwamen ze midden in een felle storm terecht. Als ze niet hadden gehoorzaamd en het meer niet waren overgestoken, zouden ze nooit met die storm te maken hebben gehad. Maar zij zouden dan ook niet de kracht en macht van de Heere hebben ervaren, toen Hij de storm stilde. Alleen wanneer we door stormen heen moeten, kunnen we de kracht van God ondervinden.

Het is de ongehoorzame christen die twee heren dient, die het in het leven gemakkelijk heeft. Maar hij ondervindt ook nooit de kracht van God. De volgeling van Jezus kan dan veel rampen en onheil meemaken, maar hij ondervindt ook Psalm 34:18 aan den lijve: ' De HEERE redt hen uit al hun benauwdheden'.

God verheugt Zich wanneer Hij ziet dat Zijn volk Hem vertrouwt, te midden van de grootste problemen waar geen mens antwoord op weet. Het is in zulke omstandigheden dat we zullen ervaren dat we in een almachtig God geloven. Veel te veel van Gods kinderen geloven in een god die naar eigen gedachten is gevormd, en die niet in staat is hen te helpen wanneer zij door stormen en over bergen van de duivel moeten. Dat is niet de God van de Bijbel maar een god van eigen maaksel, een onmachtige afgod, aan eigen verbeelding ontsproten, niets beter dan welke heidense afgod ook.

Is er enig probleem dat te groot is voor onze God? Nee. Waarom zijn we dan bang als mensen of duivelen bergen opwerpen op onze weg?

Toen de Israëlieten hoorden hoe groot de reuzen in het land Kanaän waren, begonnen ze te denken: 'Deze reuzen zijn te groot voor ONZE god'. Wie was hun god? Niet de God Die hen had bevrijd uit Egypte maar een flauw aftreksel daarvan, voortkomend uit hun eigen verbeelding. Het is daarom niet verwonderlijk dat God hen strafte: ze moesten achtendertig jaar in de woestijn rondzwerven (Deut. 2:14).

Zij geloofden niet en hun ongeloof beledigde God en bond Zijn handen, zodat Hij niets voor hen kon doen. Vandaag de dag binden christelijke leiders de handen van God door hun ongeloof. Maar God zoekt naar mensen als Jozua en Kaleb, die blijven geloven en verkondigen dat er voor God niets onmogelijk is.

God staat ons altijd terzijde in onze strijd tegen satan. En niets kan Hem weerhouden dingen voor ons te doen, behalve ons eigen ongeloof. Zelfs al zouden alle 5500 miljoen mensen van deze wereld én alle miljoenen duivelen tegen ons opstaan, zij zullen niet in staat zijn Gods doel met ons te verhinderen, áls we maar op God vertrouwen. Daarom worden we nooit ontmoedigd en geven we het nooit op, wat er ook mag gebeuren. Zelfs als we sterven, zullen we vertrouwend op een almachtige God sterven, in het geloof dat Zijn Naam door onze dood verheerlijkt zal worden!

Als God bergen op onze weg toelaat, of dat nu duivelen zijn die met ons worstelen of honderden mensen die tegen ons opstaan en ons beschuldigen, Zijn doel is dat we hierdoor gesterkt en verrijkt worden. 'Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?' (Rom. 8:31).

Alleen als we over bergen van tegenstand van duivelen en mensen heen moeten klimmen, wordt Zacharia 4:6 en 7 méér dan alleen een mooie tekst aan de muur. Dan wordt het, net als ons bloed, een deel van onszelf!

Maar dan moeten we oprecht zijn en zeggen 'Heere, ik wil hier in alle eerlijkheid voor U staan, wat het ook moge kosten. Geef mij genade voor U te staan, zelfs als al mijn medegelovigen lauw zijn geworden, zelfs als mijn eigen vrouw tegen me opstaat. Ik ben geheel de Uwe. Alles wat ik bezit, is van U. Ik wil heel mijn inkomen mijn leven lang aan Uw werk besteden'. Dan zullen we erachter komen dat God bergen die voor ons liggen tot vlaktes maakt, waar we ook gaan.

Het maakt niet uit hoeveel reuzen er dan in het land zijn. Onze God kan ze allemaal aan. Hij zal dan 'een Vijand van onze vijanden zijn' (Ex. 23:22; Jes. 49:25). God heeft beloofd dat 'elk wapentuig dat tegen u wordt vervaardigd, niets uit zal richten' , en dat Hij ons van alle blaam zal zuiveren (Jes. 54:17). Dus hoeven we nooit onszelf te verdedigen als we vals beschuldigd worden. We kunnen blijven zwijgen en het ' overgeven aan Hem, Die rechtvaardig oordeelt' (1 Petr. 2:23). Met zulke waardigheid gedragen zich dienaren van het Nieuwe Verbond.

We stellen ons vertrouwen tot in het uiterste op God, in de wetenschap dat Hij ons nooit in de steek zal laten. Wat Hij voor onze Voorloper Jezus deed, zal Hij ook voor ons doen.

God verheugt Zich wanneer Hij ziet dat Zijn volk Hem vertrouwt, te midden van de grootste problemen waar geen mens antwoord op weet. Het is in zulke omstandigheden dat we zullen ervaren dat we in een almachtig God geloven. Veel te veel van Gods kinderen geloven in een god die naar eigen gedachten is gevormd, en die niet in staat is hen te helpen wanneer zij door stormen en over bergen van de duivel moeten. Dat is niet de God van de Bijbel maar een god van eigen maaksel, een onmachtige afgod, aan eigen verbeelding ontsproten, niets beter dan welke heidense afgod ook.

Is er enig probleem dat te groot is voor onze God? Nee. Waarom zijn we dan bang als mensen of duivelen bergen opwerpen op onze weg?

Toen de Israëlieten hoorden hoe groot de reuzen in het land Kanaän waren, begonnen ze te denken: 'Deze reuzen zijn te groot voor ONZE god'. Wie was hun god? Niet de God Die hen had bevrijd uit Egypte maar een flauw aftreksel daarvan, voortkomend uit hun eigen verbeelding. Het is daarom niet verwonderlijk dat God hen strafte: ze moesten achtendertig jaar in de woestijn rondzwerven (Deut. 2:14).

Zij geloofden niet en hun ongeloof beledigde God en bond Zijn handen, zodat Hij niets voor hen kon doen. Vandaag de dag binden christelijke leiders de handen van God door hun ongeloof. Maar God zoekt naar mensen als Jozua en Kaleb, die blijven geloven en verkondigen dat er voor God niets onmogelijk is.

God staat ons altijd terzijde in onze strijd tegen satan. En niets kan Hem weerhouden dingen voor ons te doen, behalve ons eigen ongeloof. Zelfs al zouden alle 5500 miljoen mensen van deze wereld én alle miljoenen duivelen tegen ons opstaan, zij zullen niet in staat zijn Gods doel met ons te verhinderen, áls we maar op God vertrouwen. Daarom worden we nooit ontmoedigd en geven we het nooit op, wat er ook mag gebeuren. Zelfs als we sterven, zullen we vertrouwend op een almachtige God sterven, in het geloof dat Zijn Naam door onze dood verheerlijkt zal worden!

Als God bergen op onze weg toelaat, of dat nu duivelen zijn die met ons worstelen of honderden mensen die tegen ons opstaan en ons beschuldigen, Zijn doel is dat we hierdoor gesterkt en verrijkt worden. 'Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?' (Rom. 8:31).

Alleen als we over bergen van tegenstand van duivelen en mensen heen moeten klimmen, wordt Zacharia 4:6 en 7 méér dan alleen een mooie tekst aan de muur. Dan wordt het, net als ons bloed, een deel van onszelf!

Maar dan moeten we oprecht zijn en zeggen 'Heere, ik wil hier in alle eerlijkheid voor U staan, wat het ook moge kosten. Geef mij genade voor U te staan, zelfs als al mijn medegelovigen lauw zijn geworden, zelfs als mijn eigen vrouw tegen me opstaat. Ik ben geheel de Uwe. Alles wat ik bezit, is van U. Ik wil heel mijn inkomen mijn leven lang aan Uw werk besteden'. Dan zullen we erachter komen dat God bergen die voor ons liggen tot vlaktes maakt, waar we ook gaan.

Het maakt niet uit hoeveel reuzen er dan in het land zijn. Onze God kan ze allemaal aan. Hij zal dan 'een Vijand van onze vijanden zijn' (Ex. 23:22; Jes. 49:25). God heeft beloofd dat 'elk wapentuig dat tegen u wordt vervaardigd, niets uit zal richten' , en dat Hij ons van alle blaam zal zuiveren (Jes. 54:17). Dus hoeven we nooit onszelf te verdedigen als we vals beschuldigd worden. We kunnen blijven zwijgen en het ' overgeven aan Hem, Die rechtvaardig oordeelt' (1 Petr. 2:23). Met zulke waardigheid gedragen zich dienaren van het Nieuwe Verbond.

We stellen ons vertrouwen tot in het uiterste op God, in de wetenschap dat Hij ons nooit in de steek zal laten. Wat Hij voor onze Voorloper Jezus deed, zal Hij ook voor ons doen.

Wat onszelf betreft, kunnen we getuigen dat we de laatste jaren tijdens onze opbouw van het Lichaam van Christus in India veel bergen zijn tegengekomen: de tegenstand van mensen en demonen, valse beschuldigingen, boosaardige roddel, verraad door 'valse broeders' (2 Kor. 11:26) enz. We hebben onszelf nooit verdedigd. We zijn iedere keer voor God op onze knieën gevallen en hebben gezegd: 'Heere, dit is Uw werk, niet het onze. Wij zijn Uw dienaar alleen. Wij geloven dat geen mens of duivel kan verhinderen wat U in dit land tot stand wilt brengen. Wij bevelen deze berg dat hij zich moet verplaatsen, in Jezus Naam'.

Nu, na twintig jaar, kunnen we getuigen dat God ELKE BERG die ons in de weg stond heeft verplaatst. Hij is een Vijand van onze vijanden geweest, en Hij Zelf heeft ons gerehabiliteerd en formeel bevestigd. Zijn Naam zij alle eer. We weten dat Hij ook in de toekomst hetzelfde zal doen.

Gelovigen naar God uitdrijven

Als dienstknechten van God moeten we ook de gelovigen leren afhankelijk te worden van de Heilige Geest, en niet van ons. Wanneer ze nog zuigelingen zijn, moeten we hen in veel zaken helpen. Maar als ze de Heere ook maar een paar maanden kennen, moeten we ze, als ze hulp nodig hebben, alleen naar de Heere verwijzen.

God heeft het zo gewild dat kinderen in staat moeten zijn een jaar na hun geboorte op eigen benen te staan. Zo zou het ook in onze gemeente moeten zijn. Binnen een jaar na hun wedergeboorte moeten gelovigen leren wandelen met God, om hun zonden te overwinnen. Als ze twee jaar oud zijn, moeten ze sterk in hun schoenen staan.

God bracht ook de Israëlieten twee jaar nadat zij Egypte hadden verlaten naar Kades- Barnea, en zei hun het beloofde land binnen te gaan. Maar ze waren de Heere niet gehoorzaam. Hun zonde wordt in het Nieuwe Testament voor ons herhaaldelijk als waarschuwing gebruikt (zie 1 Kor. 10 en Hebr. 2).

We moeten het niet goed vinden als gelovigen van ons afhankelijk zijn om Gods wil voor hen te zoeken. We moeten hen naar de Heere verwijzen, dan alleen zullen ze groeien. Onder het Nieuwe Verbond belooft God dit: 'En zij zullen beslist niet ieder zijn naaste en ieder zijn broeder onderwijzen en zeggen: Ken de Heere. Want zij allen zullen Mij kennen, van klein tot groot onder hen.' (Hebr. 8:11).

Jezus zei dat Zijn schapen Zijn stem zouden horen. Ze zouden het niet altijd via ons moeten horen. Hiermee stellen veel christelijke voorgangers God teleur. Ze hebben de gelovigen naar een oudtestamentische manier van leven geleid waarbij zij afhankelijk zijn van hun leider, die hen moet zeggen wat ze moeten doen als ze een beslissing moeten nemen.

Een dienaar van God leidt onder het Nieuwe Verbond gelovigen naar directe omgang met Christus, Die hun Hoofd is. Dat is de enige manier waarop we het Lichaam van Christus kunnen opbouwen.

Zorg en betrokkenheid bij de opbouw van het Lichaam van Christus.

In Zacharia 4:9 lezen we dat Zerubbabel (een type van de Heere Jezus) de fundering van de tempel legde en dat hij die ook voltooide. De Heere zal Zijn werk niet onafgemaakt in de steek laten.

Als de Heere Jezus twee discipelen opdraagt in een stad een goed getuigenis van Zijn Naam te geven, heeft Hij daar door hen al het fundament voor Zijn werk gelegd. Zij moeten zich er dan van vergewissen of er geen scheuren in de fundering zitten, of er geen kloof tussen hen beiden zit.

Als ze gelovig gaan bouwen en op elkaar betrokken blijven, zal de Heere Zijn werk voltooien. Hij zal daar dan Zijn gemeente bouwen.

Als u er met uw hele hart naar verlangt dat het Lichaam van Christus in uw dorp of stad wordt gebouwd, kunt u er zeker van zijn dat Gods hart daar nog meer naar verlangt. Uw zorg om de Kerk te bouwen is maar een druppel in de oceaan vergeleken met Zijn zorg. Hij is het Die deze opdracht als een zaadje in uw hart plant. U misleidt uzelf als u denkt dat dit uw eigen opdracht is. U kunt alleen het zaad dat God Zelf geplant heeft, begieten. Hij zal de wasdom geven.

Als u de opbouw van de gemeente van God niet in de eerste plaats als een werk van God ziet, zult u zich afvragen, als u het benauwd krijgt, of God u wel zal helpen of niet. U zult dan aan de Heere vragen, net als Zijn discipelen: ' Meester, bekommert het U Zich er niet om dat wij vergaan?' (Mark. 4:38).

Het is hoogmoed, pure hoogmoed die ons laat denken dat WIJ degenen zijn die het Lichaam van Christus bouwen, het is trots die ons ongelovig maakt. Verwaandheid en ongeloof hebben een nauwe relatie met elkaar.

In Habakuk 2:4 lezen we dat het tegenovergestelde van een gelovige geen óngelovige is, maar een hoogmoedige!! En in Johannes 5:44 zei Jezus dat het trots was (eer van mensen zoeken) die mensen ervan weerhield geloof te hebben. Trotse mensen hebben het niet nodig afhankelijk van God te zijn. Dus hebben ze geen geloof.

Op precies dezelfde manier staan nederigheid en geloof in nauw verband met elkaar. Een nederig mens is iemand die niet op zichzelf vertrouwt. Hij vertrouwt alleen op de Heere.

Niet vertrouwen op uzelf

Onder het Oude Verbond was het belangrijkste kenmerk van een Israëliet de besnijdenis. Iedereen die niet besneden was moest uit Gods volk uitgeroeid worden, want hij had het goddelijke verbond verbroken (Gen. 17:14). In het Nieuwe Verbond werd de geestelijke betekenis van de besnijdenis uitgelegd als 'niet op het vlees vertrouwen' (Fil. 3:3).

God ondersteunt de mens die niet op zichzelf vertrouwt en zalft die mens steeds weer met Zijn Geest. Er is een profetie over Jezus die zegt: ' Zie, Mijn Knecht, Die Ik ondersteun…Ik heb Mijn Geest op Hem gelegd' (Jes. 42:1; zie Matth. 12:18).

Om een dienaar van het Nieuwe Verbond te zijn, is de zalving met de Heilige Geest het meest essentieel. En wij zien in dit vers dat God die zalving geeft aan hen die door Hem ondersteund worden, dat is aan hen die hulpeloos zijn en volledig op Hem vertrouwen.

Laat me een voorbeeld geven: Als een rijke en een arme broeder allebei geconfronteerd worden met plotselinge financiële problemen, wie zou dan meer op God moeten vertrouwen? De arme broeder, dat is wel duidelijk. De rijke man heeft genoeg geld, dus hij hoeft niet te bidden. Maar de arme broeder, als hij geloof heeft, zal tot God roepen en hij zal niet teleurgesteld worden. Als we geen menselijke reserves meer hebben om op terug te vallen, leren we door het geloof te leven.

Zelfs veel zo genoemde 'vaste medewerkers' die zeggen 'door het geloof' te leven, hebben vaak een behoorlijke menselijke reserve aangelegd waarop ze kunnen vertrouwen. Ze kennen broeders waarvan ze zeker weten dat die hun elke maand geld sturen, voor het geval God hen in de steek zal laten!!

'Zo is dan het geloof uit het gehoor' (Rom. 10:17). Op het moment dat we horen wat God zegt, wordt het geloof in ons hart wordt geboren. God spreekt tot ons door de Schriften en ook door Zijn Geest. Dus als we niet naar God luisteren, hebben we geen geloof. Onze geestelijke antenne moet de hele dag op God gericht zijn, waar we ook mee bezig zijn.

ALTIJD naar God luisteren, dat is een van de belangrijkste vereisten voor een dienaar van God. Jezus luisterde de hele dag naar de aanwijzingen van de Heilige Geest en gehoorzaamde die (zie Jes. 50:4). Dat bewees dat Hij geen vertrouwen in Zichzelf had, en wist dat alleen de Vader Hem kon laten zien welke dingen eeuwigheidswaarde hadden en welke dingen niet. Wij verspillen veel tijd met het doen van dingen die geen waarde voor de eeuwigheid hebben, omdat we veel te veel haast hebben om tijd voor God vrij te maken om naar Hem te luisteren.

God wil ons leren hoe we door het geloof in Hem moeten leven. Vier maal zegt de Bijbel dat 'de rechtvaardige door het geloof zal leven'. Dat verwijst niet naar vaste medewerkers, maar naar alle gelovigen. En zo stelt God ons in zulke omstandigheden, dat we wel telkens tot Hem móeten wederkeren om leiding te vragen. En als we zoeken naar wat God het beste vindt, zal Hij steeds meer menselijke pijlers waarop we al zo lang hebben vertrouwd wegnemen, en ons brengen op de plaats waar we alleen Hem vertrouwen in al onze noden, of dat nu geldzorgen of zorgen over onze gezondheid zijn, of wat dan ook.

In 2 Kron. 16:12 lezen we dat koning Asa van Juda ziek was. Als een koning ziek is, kan hij het zich veroorloven de beste artsen bij zich te roepen, om hem te behandelen. Toch stierf Asa. Waarom? Want er staat: 'Desondanks zocht hij in zijn ziekte niet de HEERE, maar de geneesheren ' (vs 12).

Als nu een arm mens in Israël ziek was geweest, zou hij de Heere hebben moeten zoeken, en de Heere kon hem genezen hebben. We zoeken de Heere als we zwak, en zonder menselijke reserves en hulpmiddelen zijn.

Het geloof is zó belangrijk in het leven van een christen, dat ons wordt gezegd: 'Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen' (Hebr. 11:6). Dat betekent zelfs dat ook al leven we rein en goed en ook al spreken we nooit kwaad en roddelen en liegen we nooit en geven we al ons geld aan het werk van God, als we niet door het geloof leven (in hulpeloze afhankelijkheid van God en zonder op onszelf te vertrouwen), we Hem nog steeds niet behagen.

Als dienaren van het Nieuwe Verbond moeten we niet alleen Bijbelkennis als geloof aan anderen mededelen. We moeten hen uit onze eigen ervaringen leren hoe in alle omstandigheden op de Heere te vertrouwen.

Zielskracht, de kracht van media en de macht van het geld

We moeten als Gods dienstknechten begrijpen, dat er een verschil is tussen de kracht van onze eigen ziel en de kracht van de Heilige Geest.

Petrus zei eens tegen de Heere: 'U bent de Christus, de Zoon van de levende God'. Jezus antwoordde onmiddellijk met: 'Vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard'. Met andere woorden, Petrus ontdekte die geestelijke waarheid niet in eigen kracht, met zijn menselijke intelligentie of scherpzinnigheid.

Onze ziel (het verstand) kan ons geen Goddelijke openbaringen geven. Als we intelligent zijn, kunnen we diepzinnige opvattingen uit de Bijbel halen. En we kunnen deze gedachten met anderen in de gemeente delen en daarmee degenen die geen onderscheidingsvermogen hebben, imponeren. Maar menselijke intelligentie en Goddelijke openbaring zijn net zo verschillend en net zo ver van elkaar verwijderd als aarde en hemel.

Paulus predikte met vreze en beven, omdat hij bang was zijn eigen intelligentie te gebruiken bij de verkondiging van Gods Woord, uit vrees dat het geloof van anderen meer zou rusten op zijn wijsheid dan op de kracht van God (1 Kor. 2:1-5).

Menselijkerwijs gesproken was Paulus uitermate geschikt om onder de Joden te arbeiden (want hij kende hun geschriften), en Petrus onder de ongelovigen. Toch gaf God hen precies de tegenovergestelde bediening (Gal. 2:8), zodat zij zouden vertrouwen op de Heilige Geest en niet op hun eigen kunnen.

We verkondigen dikwijls spitsvondige gedachten om eer van mensen te krijgen. Openbaring echter bewerkt dat we voor God op ons aangezicht vallen. Met onze intelligentie kunnen we indruk maken op mensen, maar met Goddelijke openbaring kunnen we hen helpen.

Toen Jesaja een openbaring kreeg van de majesteit en heerlijkheid van God, dacht hij er niet aan dat visioen in zijn volgende preek onder de aandacht te brengen. Hij viel neer en verheerlijkte God. Hetzelfde gebeurde bij Johannes op Patmos. Pas nadat ze beiden voor de Heere in het stof gevallen waren, droeg Hij hen op Zijn boodschap aan anderen door te geven. Voor we God kunnen dienen, moeten we Hem eerst verheerlijken.

Zielskracht zien we ook bij predikers die door hypnotische krachten mensen laten vallen, hysterisch laten lachen, waarna ze mensen ertoe bewegen geld te geven. Mensen met psycho-somatische ziekten (ziekten veroorzaakt door een verkeerde psychische houding) worden in zulke bijeenkomsten ook 'genezen'. Dit alles wordt door kracht van de menselijke ziel gedaan, hoewel de Naam van Jezus wordt gebruikt, en zo worden zelfs vele gelovigen misleid. Als dienaren van God moeten we tegen zulke oplichterij krachtig optreden.

Zielskracht kan ook worden waargenomen in de manier waarop christelijke leidslieden hun volgelingen domineren en hen met hun persoonlijkheid overbluffen. Mensen zijn vol ontzag voor zulke voorgangers en respecteren hen met termen als: 'een bijzondere dienstknecht van God'. En deze leidslieden houden ervan zo door hun volgelingen te worden geadoreerd.

Muziek heeft ook een enorme zielskracht. Het kan onze emoties aanwakkeren. Maar we moeten ons niet laten misleiden met de gedachte dat dit de kracht van de Heilige Geest is. We kunnen met goede muziek heel wat mensen naar onze gemeente lokken. Maar waarom willen we dat met muziek? We trekken zo niet de armen van geest aan, die hulp zoeken om een godvrezend leven te leiden, maar de gecultiveerde en wereldwijze mens die trots is op zijn kennis en muzikale smaak.

Ik herinner me dat op een zondag een muzikaal echtpaar naar onze gemeente te Bangalore kwam. Ze vonden de muziek beneden het gemiddelde, en dus kwamen ze nooit meer terug. We waren dankbaar dat we bewaard waren gebleven voor mensen die naar een muzikale gemeente zochten, en niet naar een godvrezende!!

We hebben in de gemeente geen goede muziekband nodig, maar de kracht van de Heilige Geest. Petrus trok op de Pinksterdag geen mensen met een keyboard of een drumstel, maar met de zalving van God. Als deze zalving er niet meer is, gaan gelovigen proberen die te vervangen door mooie muziek, preken gelardeerd met humor en fraaie gebouwen, enz.

Elektronische uitvindingen kunnen ook een valkuil zijn. Zeker, bandopnames van gezalfde dienaren van God kunnen ons tot steun zijn bij onze geestelijke groei. Maar we moeten er voor waken dat we niet méér afhankelijk worden van zulke bandopnames dan van de Heilige Geest, willen we horen wat Gód tot ons te zeggen heeft. Zelfs al hadden we bandopnames van de apostel Paulus, dan zouden we daarmee het Lichaam van Christus niet kunnen bouwen!

Weer iets anders is geld. Het heeft in de wereld een geweldige kracht en we kunnen er gemakkelijk op gaan vertrouwen. Bijna elke hedendaagse christelijke organisatie heeft het over geldgebrek en verstuurt nieuwsbrieven en magazines om de 'almachtige dollar' bijeen te schrapen van eenvoudige (maar goedgeefse) gelovigen uit westerse landen.

Daar staat tegenover dat de apostelen niet één keer voor zichzelf om geld hebben gevraagd, ook niet voor hun werk. Zij spoorden de gelovigen alleen aan de armen te gedenken (Gal. 2:10), en hen die in nood zijn te helpen (2 Kor. 8 en 9). Maar helaas, waarover de apostelen het nooit hadden, wordt tegenwoordig bij christelijke organisaties elke dag gesproken.

God zegt: 'Als Ik honger had, Ik zou het u niet zeggen; want van Mij is de wereld en al wat zij bevat' (Ps. 50:12). Wat kan er over ons gezegd worden, dienaren van God? Als we ergens behoefte aan hebben, eten of geld, wat doen wij dan? Zeggen we het tegen onze Hemelse Vader of zeggen we het tegen de mensen? Als we waarlijk door God zijn geroepen, zullen we nooit gebrek hebben aan aardse behoeften. God heeft geen gebrek aan geld. Wat Hij wel mist, is een gebroken, nederige, gelovige en trouwe dienaar.

God zoekt gebroken, nederige mensen, die Hij de kracht van Zijn Heilige Geest kan geven om de gemeente te bouwen. God is een jaloers God en Hij zal Zijn eer aan geen ander geven. Hij zal de gemeente met geen enkele andere kracht dan die van Hemzelf bouwen.

Gods werk wordt nu nog gedaan zoals in de dagen van ouds, niet door zielskracht van de mens, of elektronische middelen of de macht van het geld, maar alleen door de kracht van de Heilige Geest!

Het leven en de bediening van Jezus

Wanneer we denken over een leven dat vervuld is van de Heilige Geest, moeten we kijken naar het leven en de bediening van de Heere Jezus, want Hij is het duidelijkste Voorbeeld van een mens Die met de Geest vervuld is .

Wat had Jezus: de vrucht of de gaven van de Heilige Geest? Het antwoord is: 'beide'. Laten we dan naar beide op zoek gaan. De Heilige Geest zal ons de heerlijkheid van Jezus laten zien door de spiegel van Gods Woord, en ons dan naar Zijn beeld veranderen (2 Kor. 3:18).

De Heilige Geest zal ons eerst het leven van Jezus laten zien. Bijvoorbeeld, Hij zal ons Zijn volmaakte geduld laten zien, dat Hij nooit geïrriteerd raakte als mensen Hem een klap gaven of de haren uit Zijn baard trokken en Hem vals beschuldigden. De Geest zal laten zien hoe Jezus reageerde op de verschillende situaties waarin Hij thuis en in Zijn timmerwerkplaats terecht kwam. En als we ons onderwerpen aan de Geest, zal Hij die natuur ook in ons uitwerken.

God wil graag in ons werken opdat wij Zijn welbehagen willen en zullen doen. Maar wij moeten onze eigen zaligheid werken met vrees en beven (Fil. 2:12,13). Dan zullen we zien dat er een geleidelijke verandering in ons leven plaatsvindt.

Deelhebben aan Gods natuur is één ding; proberen dat zelf te bewerkstelligen is een andere zaak. Wij kunnen Gods natuur niet maken. Als we deel willen hebben aan Gods natuur, moeten we gebroken worden en erkennen dat we het zelf niet kunnen bewerkstelligen, en we moeten die natuur nederig van de Heilige Geest ontvangen. Maar het duurt voor velen helaas lang om erachter te komen dat ze de Goddelijke natuur niet zelf tot stand kunnen brengen.

Als we van onszelf vinden dat we tegenwoordig best wel geduldig zijn geworden, omdat we oprecht ons best deden en onszelf in bedwang hielden, worden we door satan misleid. Hij wil ons op die manier verwaand maken om ons te gronde te kunnen richten. Als ons geduld van onszelf is, dan is het een menselijke deugd zonder enige waarde, net zo verwerpelijk als menselijke uitwerpselen.

Aan de ander kant, als we erkennen dat ons geduld van God komt en niet uit onszelf, zal het niet moeilijk voor ons zijn God alle eer te geven voor wat Hij gedaan heeft in ons leven. Dus laten we de Heilige Geest toestaan de heerlijkheid van Jezus voorstellen, en ons op elk terrein van ons leven te veranderen naar het beeld van Christus.

De Heilige Geest zal ons ook laten zien hoe Jezus Zijn Vader diende. Jezus was gezalfd met de Heilige Geest en toegerust met bovennatuurlijke gaven. Hij durfde Zijn Vader niet te dienen zonder eerst gezalfd te zijn. Heel veel gelovigen proberen dit tegenwoordig wel te doen.

Er is over Jezus geschreven dat 'God Hem zalfde met de Heilige Geest en met kracht'. Wat was het resultaat? ' Hij is het land doorgegaan, terwijl Hij GOEDDEED EN ALLEN DIE DOOR DE DUIVEL OVERWELDIGD WAREN, GENAS, want God was met Hem' (Hand. 10:38).

De wereld om ons heen is vol met mensen die lijden omdat satan hen onderdrukt met voortdurende aanvallen. Hij heeft hen op een of andere manier gebonden. Als God met ons is, zullen we doen wat Jezus deed: het land doorgaan en het goede doen door hen te bevrijden van de banden van satan. Het is onmogelijk dat te kunnen doen zonder de zalving met de Heilige Geest.

Als Jezus Zelf Zijn bediening niet kon vervullen zonder de zalving met de Geest, hoe zouden wij het dan kunnen? Als we de doop met en de gaven van de Geest zien in samenhang met Jezus' bediening, kunnen we nooit een verkeerde weg inslaan. Jezus had niet alleen een heilig leven, Hij was ook dienstbaar naar anderen toe. Hij predikte, genas zieken, wierp demonen uit en maakte mensen tot discipelen.

We kunnen God nooit echt dienen in de gemeente als we niet net zo gezalfd zijn als Jezus. Velen bestuderen zorgvuldig het Woord en verkondigen het nauwgezet, maar ze missen de zalving met de Heilige Geest. Daarom is hun bediening dor en dood.

Als dienaren van het Nieuwe Verbond moeten we altijd preken in de kracht van de Geest. Jezus werd nooit saai, vervelend of ouderwets als Hij preekte, want Hij was gezalfd. Als we net als Hij gezalfd zijn, zullen wij ook nooit saai, vervelend of ouderwets in onze preken zijn. Onze bediening zal dan juist voor iedereen een verfrissende zegen zijn.

Toen Jezus het Woord aan de discipelen onderweg naar Emmaüs predikte, getuigden ze dat 'hun harten in hen brandende waren' (Luk. 24:32). Zo is een waarachtig gezalfde bediening: het zet de harten van mensen in brand. En zo zou onze bediening altijd moeten zijn.

Er mag nooit een tijd zonder de zalving van de Geest zijn. Dan zullen we altijd een woord hebben voor de behoeftige medemens die we op ons pad tegenkomen, net als Jezus (zie Jes. 50:4).

In Handelingen 1:1 wordt gezegd dat het Evangelie van Lukas een beschrijving geeft ' van alles wat Jezus BEGONNEN is te doen én te onderwijzen'. Dus de Handelingen der apostelen zijn een verslag van wat Jezus VERDER NOG heeft gedaan en geleerd. In de Evangeliën hebben we een verslag van wat Jezus in Zijn aardse lichaam deed. In de Handelingen hebben we een verslag van wat Hij door Zijn verheerlijkte, geestelijke Lichaam deed. Dus de Handelingen der apostelen zijn eigenlijk de Handelingen van Jezus dóór de apostelen.

Jezus heeft op dit ogenblik geen ander soort bediening dan die Hij had toen Hij tweeduizend jaar geleden in de wereld kwam. Hij gaat nog steeds rond 'terwijl Hij goed doet, en allen die door de duivel overweldigd zijn, geneest'. Dit doet Hij door leden van Zijn geestelijk Lichaam, de Kerk.

En daarom hebben we een ontzagwekkende verantwoordelijkheid om dienaar van het Lichaam van de Heere te zijn. Laten we dat nooit lichtvaardig opvatten. Als Jezus het, vóór Hij Zijn Vader begon te dienen, voor een volmaakt leven van dertig jaren nodig had gezalfd te worden met de Heilige Geest, hoe durven wij dan een dergelijke bediening te aanvaarden zonder een soortgelijke zalving? Als we tot nu toe nog niet met de Heilige Geest gezalfd zijn, moet dat komen omdat we er niet genoeg naar gezocht hebben. En als we er niet naar gezocht hebben, dan komt dat waarschijnlijk omdat we er niet genoeg waarde aan hechten. Laten we daar berouw over hebben en laten we ons bekeren van onze eigengereidheid, en laten we God toestaan ons hart te besnijden en al ons vertrouwen in onszelf weg te nemen.

De zalving met de Heilige Geest

Broeders, laten we met heel ons hart God zoeken om de zalving met de Heilige Geest. We kunnen God nooit dienen en de gemeente nooit opbouwen zonder die zalving. Dit is onze allergrootste behoefte. Laten we nooit tevreden zijn met iets dat minder is dan de doop met vuur, die Jezus Zijn discipelen op de Pinksterdag gaf. En laten we bedroefd zijn als dit vuur ooit uit onze bediening verdwijnt.

De zalving met de Geest wordt altijd gegeven in relatie tot de noden en behoeften van anderen. Jezus zei in Lukas 4:18,19 'De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om ARMEN het Evangelie te verkondigen, om te genezen die GEBROKEN VAN HART zijn; om aan GEVANGENEN vrijlating te prediken en aan BLINDEN het gezichtsvermogen, om VERSLAGENEN weg te zenden in vrijheid..'

Let erop dat de zalving met de Geest wordt omschreven als het lenigen van de noden en behoeften van anderen, de armen, de gevangenen, de blinden en de verslagenen. Het is niet om in eigen behoeften te kunnen voorzien. God zal ons alleen zalven als we een grote last hebben voor de armen en de verslagenen en de gevangenen van satan in onze gemeente.

Jezus vertelde eens een gelijkenis om ons te leren hoe we om de kracht van de Heilige Geest moeten vragen (Luk. 11:5-13). Iemand kreeg 's nachts bezoek en kwam er opeens achter dat hij die bezoeker geen eten kon aanbieden. Daarom ging hij naar het huis van zijn buurman en bleef kloppen tot de buurman uit bed kwam en hem het voedsel voor zijn bezoeker gaf. Jezus ging toen verder met te zeggen dat we op die manier de Hemelse Vader om de kracht van de Heilige Geest moeten vragen (vs 13).

Als we voor behoeftige mensen die naar ons huis (de gemeente) komen geen last ervaren, zullen we Gods hulp niet zoeken om hen het nodige te geven en hen te bevrijden van hun banden.

Als we zien dat een broeder door de duivel wordt overweldigd, wat doen we dan? Bidden we alleen met hem en sturen we hem weer weg? Dan zijn we ongeschikt de Heere te vertegenwoordigen, want Die kwam om mensen te bevrijden van satans onderdrukking. We moeten God vragen wat onze broeder nodig heeft. We moeten tegen de Heere zeggen dat wij niet bezitten wat nodig is om hem te helpen, en Hem dan om kracht vragen om hem te bevrijden. En we moeten volharden in gebed tot we het ook ontvangen. Dan zúllen we het ontvangen. Dat is de toepassing van de gelijkenis van hierboven.

Niemand van ons kan net als Jezus alle gaven van de Geest bezitten, want de Geest verdeelt de gaven onder de leden van het Lichaam zoals het Hem behaagt. Jezus Zelf was het eerste Lichaam van Christus. Daarom had Hij van nature alle gaven van de Geest. Maar nu bestaat het Lichaam van Christus uit vele leden aan wie de gaven worden geschonken. Het kan zijn dat u niet de gave van onderwijzing of genezing van de Geest hebt ontvangen. Maar dat geeft niet. Hij heeft u misschien de gave gegeven om anderen te bemoedigen. En als dat zo is, gebruik die gave gelovig en getrouw, en geef ruimte aan anderen om HUN gaven te gebruiken. Probeer niet zelf alles te zijn, want dat is onmogelijk.

Er was maar Eén Persoon Die Zélf alles kon zijn, en dat was Jezus. Nu kunnen we alleen een deel van Zijn Lichaam zijn. Zo kunnen we ons verheugen als we zien dat God jongere broeders zekere gaven heeft gegeven die we zelf niet bezitten. Dan kunnen zij dat werk van het Lichaam beter dan wij verrichten. Prijs de Heere!

Als we eenmaal het Lichaam van Christus ZIEN, zullen we op niemand meer jaloers zijn. In plaats daarvan zullen we ons verheugen over de taken die God hen heeft gegeven. God geeft ons genade om mensen op het ene gebied te helpen, en God geeft anderen genade hen op andere gebieden te helpen. Dan zal er oprechte dankbaarheid voor God in onze harten gevonden worden voor iedere individuele broeder en zuster.

De zwakste broeders en zusters in de gemeente hebben ook een wezenlijke bediening. In feite is het zo dat hoe zwakker ze zijn, hoe waarschijnlijker het is dat ze afhankelijk zijn van de Heilige Geest.

We zijn alleen dan doelmatige dienaren van God als we de taak van ALLE broeders en zusters in onze plaatselijke gemeente naar boven weten te brengen. Een christelijke voorganger die alles zelf doet, heeft als dienaar van God gefaald. Helaas is dit tegenwoordig bij veel predikanten het geval.

Het juiste evenwicht

We moeten ervoor waken dat ons leven geen reactie wordt op extreme dingen die we hebben gezien bij andere christelijke groeperingen. In de kerkgeschiedenis komen veel groeperingen voor die sterk de nadruk legden op heiliging en die de gaven van de Geest verachtten, en die gaven zelfs als gaven van de duivel bestempelde. Zij hebben allemaal gefaald Gods hoogste doel te vervullen, iets wat Jezus wel deed.

Bij het tegenovergestelde uiterste zijn er groeperingen die alleen de geestesgaven benadrukten, zozeer dat ze geen aandacht meer gaven aan hun persoonlijke heiliging. Zulke groeperingen zijn allemaal afgedwaald, misleid door een geest van religie.

Zo zijn er ook enkele groeperingen die veel waarde hechten aan een intellectuele bestudering van het Woord. En aan de tegenovergestelde kant zijn er groeperingen die opgaan in emotionele extase. Maar beide groeperingen lijken zich niet bewust van hun vleselijkheid. Intellect en emotie horen allebei bij de ziel. De Heilige Geest brengt Gods kinderen tot een leven van gehoorzaamheid aan Gods Woord.

Welke groepering moeten we volgen? Geen enkele. We moeten het volmaakte Voorbeeld van onze Heere volgen, Die zowel de vrucht als de gaven van de Geest bezat, en Die gehoorzaam was aan het Woord, in plaats van het alleen maar te bestuderen of erdoor in extase te geraken! Dan zullen we niet de verkeerde kant opgaan. 'Jaag de liefde na en streef naar de geestelijk gaven..' met heel ons hart (1 Kor. 14:1), en dan zullen we iedereen die we tegenkomen liefhebben en elke door satan verdrukte ziel die op ons pad komt, bevrijden.

Tot zegen worden

De gaven van de Geest worden in 1 Korinthe 12 vergeleken met de organen van het menselijk lichaam, het oog, het oor, de hand en de voet. We hebben ogen nodig om te zien, oren om te horen, handen om anderen te helpen en voeten om ons naar verschillende plaatsen op deze aarde te brengen. Net zo heeft God ons deze gaven van de Geest gegeven, opdat daardoor een behoeftige wereld ons heen kan krijgen wat ze nodig heeft en wordt gezegend. Hij wil ons kracht geven om mensen te bevrijden uit de greep van satan over hun leven en van hun frustraties en angsten.

Wanneer God onze hoofden met Zijn zalfolie zalft, ZAL onze beker overvloeien en zullen we tot zegen van anderen zijn. En als we onze olie blijven uitgieten in de vaten van anderen, zullen we net als de weduwe in Elisa's tijd (2 Kon. 4:1-7) ervaren dat er genoeg kracht en zegen in de zalving van God gelegen is om ieder mens die op ons pad komt te helpen. Geen enkel vat bleef die dag leeg in het huis van die arme weduwe. Haar hele omgeving werd door haar gezegend. En onze omgeving kan ook op dezelfde manier gezegend worden. Maar we moeten olie blíjven uitgieten in de levens van anderen, dat is de Goddelijke Wet. Als we heel egoïstisch Gods zegen alleen voor onszelf houden, zal het net als het manna, gaan stinken. Zelfs al was het, net als het manna, een zegen die zijn oorsprong in de hemel had.

Spreuken 11:25 zegt 'Een zegenende ziel wordt verzadigd, en wie te drinken geeft, die zal ook te drinken krijgen'.

Jezus is aan het kruis op Golgotha in de plaats van ons tot een vloek geworden, opdat wij de zegen van Abraham mogen ontvangen: de belofte van de Geest (Gal. 3:13). De zegen van Abraham wordt in Genesis 12:3 beschreven als: '…en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden'. Dat is wat het betekent een dienstknecht van het Nieuwe Verbond te zijn: tot een zegen zijn voor ELK gezin dat we op deze aarde zullen ontmoeten. Dat is ons geboorterecht in Christus.

Laat ons daarom niet 'de dag van de kleine dingen verachten' (Zach. 4:10). Misschien leidt de Heilige Geest ons dan tot het schrijven van een brief ter bemoediging aan iemand die God ons op het hart legt.

Het zou kunnen dat God uw vurig verlangen om Hem te dienen op de proef stelt door slechts één behoeftige broeder, één hongerige bezoeker, op uw weg te brengen. Wat doen we dan? Zullen we ook dan onze kracht bij God zoeken om deze broeder te helpen?

Als we in zulke kleine dingen niet getrouw zijn, zullen we alles missen wat God met ons van plan was. Als we voortdurend willen leven onder de zalving, moeten we trouw zijn in de kleinste dingen. Alle belangrijke taken beginnen met het doen van kleine dingen. Zo begonnen de stromen van levend water (waar Jezus over sprak) vanuit het heiligdom te stromen. Eerst sijpelden er wat druppels, maar later werd het een machtige rivier (zie Ez. 47:1,9).

Moge God ons helpen getrouw te zijn in de kleine dingen.

Hoofdstuk 6
Een vader voor anderen zijn

Een vader voor anderen zijn

Paulus zei dat, ook al waren er talloze leraren, er in zijn tijd niet veel vaders waren (1 Kor. 4:15). Dat is ook heden ten dage het geval.

Elke dienaar van God moet jegens de broeders en zusters in de gemeente streven naar de geest van een vader. Vader wórden is GEMAKKELIJK, maar vader zíjn is MOEILIJK. Een man kan zonder moeite tien kinderen verwekken, maar om deze kinderen tot volwassenheid op te voeden is van een geheel andere orde. Zo is het ook in de gemeente. Om mensen tot de wedergeboorte te begeleiden is betrekkelijk gemakkelijk. Maar het is veel moeilijker hen volmaakt in Christus aan de Vader voor te stellen.

Ons doel moet geen grote, maar een reine gemeente zijn. Het is van weinig nut veel mensen in de gemeente te hebben die niet groeien in volwassenheid en reinheid.

Waarom zouden we opscheppen over onze vele kinderen als ze allemaal in hun ontwikkeling achtergebleven zijn? Als al onze volwassen zoons en dochters nog steeds niet zindelijk zijn en hun kleding bevuilen, nog niet geleerd hebben te lopen en nog steeds melk uit zuigflesjes drinken, is dat toch niet iets om trots op te zijn?

Maar vele gemeenten zitten vol met zulke uit hun krachten gegroeide baby's. Ze behoren al twintig jaar tot de gelovigen, maar ze hebben nog steeds onreine gedachten, ze kunnen nog steeds niet in overwinning leven en ze drinken nog steeds melk, d.w.z. ze hebben alleen weet van de vergeving van hun zonden. Dat komt omdat hun voorganger leraar is, geen vader. Dat veroorzaakt vertraging en belemmering.

Vaders en huurlingen2

Als geestelijk vader zei Paulus tegen de Korinthiërs: 'Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen' (1 Kor. 4:14). Huurlingen proberen leerlingen die fouten maken te vernederen en hen in het openbaar te bestraffen. Maar vaders zijn anders, zij bedekken elke zonde die hun struikelende kinderen begaan, en moedigen hen voortdurend aan tot een beter leven.

Het is veel gemakkelijker een huurling voor een groep mensen te zijn dan een vader, want het kost veel zelfverloochening om de last van anderen op ons hart te dragen. Ingehuurde leraren kunnen nooit een gezin stichten. Zij vormen alleen klassen. En veel gemeenten zijn eigenlijk een school in plaats van een thuis. Alleen een vader kan een huisgezin stichten.

Hoe komt het dat onze gemeente niet als een gezin is? Omdat we ingehuurde leraren zijn en geen vader. Beschouwen we de broeders en zusters in de gemeente als studenten die onderwezen moeten worden? Dan hebben we de verkeerde geest. Als we vaders zijn, zullen we hen zien als mensen met wie we geduld moeten hebben, die we met liefde moeten aanmoedigen, voor wie we zorg en begrip moeten hebben. Het zou heel goed voor ons zijn om nauwgezet bij onszelf na te gaan wat we zijn: een vader of een huurling.

Het heeft geen zin de broeders en zusters in de gemeente te beschuldigen van vleselijkheid. Laten we onszelf eerst beoordelen.

Een echt geestelijke vader zal nergens zijn eigen voordeel in zoeken, maar altijd het welzijn en het beste voor zijn geestelijke kinderen. Paulus zegt in 2 Kor. 12:14,15 '..en ik zal u niet tot last zijn. Ik zoek namelijk niet het uwe, maar uzelf. De kinderen moeten immers geen schatten verzamelen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen. Ik zal dan ook heel graag zelf de kosten dragen, ja, mij geheel ten koste geven voor uw zielen..' Dat zijn woorden van een echte vader.

Het kostte Paulus alles om een vader te zijn. Hij beschouwde alles wat hij in dit leven had verkregen als waardeloos, vergeleken met de winst die ligt in het verkrijgen van Christus. Hij vond het ook de moeite waard alles op te offeren om een vader te zijn voor hen die hij tot Christus had gebracht.

Een huurling ontvangt een salaris. Hij zoekt in de eerste plaats zijn eigen voordeel, niet het goede voor de studenten. Het voordeel kan geld zijn, maar ook eer. Willen we door anderen als dienaren van God gerespecteerd en erkend worden? Dan proberen we eer als loon te krijgen. Dan zijn we huurling en geen vader.

Een vader verwacht niets terug voor alles wat hij voor zijn kinderen doet. Paulus verwachtte geen respect of zelfs onderwerping van anderen. Hij was alleen uit op hun geestelijke groei. En wij? Zoeken wij in alles wat we doen het goede voor onze broeders en zusters?

De traditie binnen het christendom dat 'de predikant aan het hoofd' staat, leefde in de dagen van de apostelen totaal niet en kwam toen niet bij de mensen op. Het is dit onschriftuurlijke systeem waardoor het aantal leraren in het christendom sterk is gestegen, huurlingen die elke maand hun salaris krijgen uitbetaald voor hun onderwijs, en die hun studenten afhankelijk van zich maken in het nemen van belangrijke beslissingen in het leven, of dat nu huwelijk, werk of iets anders is.

De broeders en zusters in zulke gemeenten zullen nooit opgroeien. Zij zullen voor altijd geestelijke zuigelingen blijven, omdat dit door mensen bedachte systeem hen berooft van de directe omgang met Christus als hun Hoofd, wat hun geboorterecht is onder het Nieuwe Verbond.

Hoe zorgt een vader voor zijn kinderen? In een arm gezin zullen een vader en moeder zelf niet eten, als er voor de kinderen onvoldoende voedsel is. Zij zullen zichzelf blijmoedig dingen ontzeggen, en zij zullen hun kinderen zelfs niet laten weten dat ze zelf niet gegeten hebben, want anders zullen hun kinderen zich daarover schuldig kunnen voelen. Een vader laat het niet merken als hij dingen laat staan voor zijn kinderen. Hebben wij zo'n geest, die zichzelf dingen ontzegt ten gunste van de broeders en zusters, en die het hen zelfs niet laat weten?

Een ander kenmerk van vaderschap is dat een vader zijn kinderen in het leven graag vooruit ziet komen, op school en in elk ander opzicht. Er zijn veel vaders die nooit meer dan middelbaar onderwijs hebben genoten, maar die veel opofferen om hun kinderen aan de universiteit te kunnen laten studeren. Ze zullen zichzelf blijmoedig allerlei gemakken voor dit doel ontzeggen, en ze zijn verrukt als hun kinderen slagen. Geen enkele vader is jaloers als hij zijn kinderen verder te zien komen dan wat hijzelf in het leven heeft bereikt.

Zo zal een ware dienaar van God ook zijn. Hij zal verrukt zijn als jongere broeders oprecht van hart zijn, licht uit de Schrift krijgen en door de Heere gebruikt worden om tot een zegen voor anderen te zijn. Hij zal er oprecht naar verlangen dat ze hem in geestelijk opzicht voorbij groeien en in de handen van de Heere bruikbaarder zullen zijn dan hij ooit is geweest.

Als we jongere broeders in de gemeente zonder onverstandig gedrag in hun leven zien opgroeien, vanwege het goede leiderschap dat hen beschermt, moeten we blij zijn dat zij zo gezegend zijn, ook al waren we dat in onze eigen jeugd niet. Er zal zelfs geen zweem van jaloersheid in ons te vinden zijn, als we vaders zijn. Nee, we zullen juist blij zijn. We zullen ons verheugen omdat het zo goed met hen gaat.

Als we jaloers zijn op de bediening van een jongere broeder of op de invloed die hij heeft op de geestelijke groei, dan zijn we zeker huurlingen, maar geen vaders. Als een leerling op school een vraagstuk oplost waar zijn leraar geen raad mee wist, zal de leraar boos en jaloers kunnen zijn zodat hij de leerling daarna op een of andere manier een lesje in nederigheid zal geven. Hoe voelen we ons als dienaar van God als iemand ons op een fout wijst?

Huurlingen kunnen slechts Babylon bouwen, alleen vaders kunnen de ware Kerk bouwen, het Nieuwe Jeruzalem. We kunnen alle waarheden van het Nieuwe Verbond begrijpen en verkondigen, maar als we dat met de geest van een huurling blijven doen, bouwen we nog steeds aan Babylon.

Een huurling is zich heel bewust van alle moeite die hij in zijn leerlingen steekt. Hij denkt aan de eer die hij zal krijgen als zijn studenten goed presteren. Hij denkt altijd aan wat hij zal krijgen, zelfs al gaat het goed met zijn studenten. Een vader echter is geheel anders. Hij verlangt alleen het welzijn van zijn kinderen. Hij eist niets voor zichzelf op.

Een ingehuurde leraar zal zijn leerlingen van commentaar voorzien. Een vader echter zal zijn kinderen bemoedigen. Als we onze broeders en zusters blijven bekritiseren, zullen we weinig bereiken, zelfs al is het waar wat we zeggen. Een vader die zijn kinderen bemoedigt, zal meer bereiken. Alleen een vader kan jegens ondankbare en zondige kinderen vriendelijk blijven. Een huurling zal voor ondankbare leerlingen al heel snel geen hoop meer hebben.

Wanneer we problemen hebben met moeilijke broeders in de gemeente en we hopen dat ze maar snel zullen vertrekken, ook al is dat tot hun verderf, dan moet het duidelijk zijn dat we de geest van een leraar hebben. Een vader zou dat nooit voor één van zijn kinderen kunnen wensen.

Jezus leerde ons voor ondankbare en slechte mensen net zo barmhartig en vriendelijk te zijn als onze Hemelse Vader (Luk. 6:35,36). Als we alleen rechtvaardig willen zijn, en niet proberen telkens maar weer barmhartig te zijn, kunnen we gemakkelijk ontaarden in een farizese leraar.

Een vader en een oudere broeder

We kunnen uit de gelijkenis van de verloren zoon iets leren over de diepte van Gods liefde voor hen die van Hem weggelopen zijn, en die zelfs Zijn goedheid verspeeld hebben. Daaruit leren we zo veel van de Goddelijke natuur, de natuur waaraan we deel moeten hebben.

We zien in de gelijkenis een schril contrast tussen de oudere broer van de eigenzinnige jongen en zijn vader. Dat is ook het verschil tussen een leraar en een vader. De oudste broer was een oprecht mens. Maar hij was niet bezorgd over zijn jongere broer; hij had hem niet lief. Hij bekritiseerde hem alleen maar. Dat doen veel christelijke voorgangers ook. Ze verliezen snel hun geduld en hebben dan kritiek en gaan tegen hun broeders en zusters tekeer.

Maar kijk eens naar de vader in die gelijkenis. Die had een heel andere geest. Dat is een beeld van hoe God is. En als wij deel hebben aan Gods natuur, zullen we ook zo worden. De oudste broer herinnerde zich al het kwaad dat zijn jongere broer had gedaan, en hij schept er genoegen in dat allemaal naar buiten te brengen. De vader echter wil er zelfs niet meer aan denken.

Bekeerd zijn van ongelovige tot gelovige is één ding, maar als we dienaren van het Nieuwe Verbond zijn, hebben we een tweede bekering nodig: van een 'oudere broeder' naar een 'vader', van de houding van een 'farizeeër' naar die van 'Christus'.

Is er misschien een broeder die opstond tegen uw gezag als dienaar van God en die veel boze dingen tegen u heeft gezegd, zelfs ondanks het goede dat u al die jaren met hem voorhad? Hoe gaat u nu met hem om, als leraar of als vader? We worden door recalcitrante broeders in de gemeente veel zwaarder op de proef gesteld dan door goede en oprechte broeders. Eén of twee dwarse broeders kunnen onze ware geestelijke toestand beter aan het licht brengen dan honderd geestelijke broeders, want deze moeilijke broeders kunnen lusten blootleggen die nog verscholen zitten in de uithoeken en verborgen plaatsen van ons vlees. Daarom worden we vermaand 'dank te zeggen voor ALLE mensen', en niet alleen voor de oprechte gelovigen (1 Tim. 2:1). Iedereen die we tegenkomen helpt ons op de ene of andere manier met onze heiligmaking.

Hier bent u dan, na jarenlang geleefd te hebben met de misleidende gedachte dat u een geestelijk vader bent. En dan wordt u in uw gemeente met een lastige broeder geconfronteerd. En voordat u het in de gaten hebt, komt u erachter dat u een huurling bent, en géén vader!

Die nare broeder liet uw echte gesteldheid zien, op een manier zoals oprechte broeders in de gemeente na jaren nog niet zouden kunnen. Zou u voor zo'n broeder dan niet dankbaar zijn, die u er voor behoedde uzelf uw leven lang te misleiden?

Als we het moeilijk vinden om geduldig om te gaan met broeders die ons onbedoeld irriteren, is het goed te erkennen dat we zelf ook ongemakken en problemen bij anderen moeten hebben veroorzaakt, zonder ons er zelfs maar bewust van te zijn. Zij moeten het ook moeilijk gevonden hebben geduld met ons te hebben!

Niemand van ons is volmaakt. We hebben allemaal met ons vlees te maken. En we moeten geduld hebben met anderen die ook met hun vlees te maken hebben. Meer volwassen gelovigen kunnen niet-christelijke elementen in ons gedrag waarnemen, die we in alle oprechtheid niet bij onszelf kunnen zien.

U kunt zelfs denken dat u nog steeds, ook al is ze best lastig, geduldig en zonder mopperen met uw vrouw omgaat en nog steeds van haar houdt. U kunt uzelf zelfs stilletjes feliciteren met uw 'christelijk' gedrag. Maar waar u geen erg in heeft, is dat uw vrouw waarschijnlijk op dezelfde manier over u denkt! Ze ervaart u als een lastige man om mee te leven en om te verdragen!!

En daarom is het goed altijd nederige gedachten over onszelf te hebben. Het is goed te erkennen dat we fouten maken waar we zelf geen erg in hebben.

De verloren zoon bracht de goedheid in het hart van zijn vader op een opmerkelijke manier aan het licht. Als hij thuis altijd een oppassende jongen was gebleven, zou hij nooit de weergaloze goedheid van zijn vader hebben ervaren.

Als zich in onze gemeente, of thuis, een soortgelijk probleem voordoet met een broeder of een gezinslid, moeten we het zien als een gelegenheid die God ons geeft. Hij wil door ons heen Zijn Vaderhart aan die mens die de verkeerde weg inslaat, laten zien, of het nu een broeder, of onze vrouw, zoon of dochter is.

Wat zal God teleurgesteld zijn als we in plaats daarvan het hart van een huurling laten zien. Heeft iemand iets van u weggeroofd en heeft hij de goede naam van uw gemeente door zijn gedrag door het slijk gehaald? Wat zult u doen als hij op een dag vol berouw bij u terug komt? Welke ontvangst geeft u hem dan? Stuurt u hem een paar maanden naar het verblijf van de dienstknechten, om te zien of hij het wel echt meent? Of bent u blij, net als de vader

van de verloren zoon, en loopt u naar hem toe en omhelst u hem en heet u hem hartelijk welkom?! Het hangt ervan af wat u bent: een vader of een huurling. Een huurling kan iemand ook weer in zijn huis ontvangen, maar niet met een warm hart.

Er is blijdschap in de hemel over ieder mens die berouw heeft en zich bekeert. Als wij niet in die vreugde kunnen delen, is er iets ernstig mis met ons.

De oudste broer van de verloren zoon had de geest van een leraar. Hij zei tegen zijn vader: 'Zie hoe ik al die jaren voor u heb geleefd. Ik heb niets verkeerds gedaan. Ik ben oprecht en ijverig geweest. Ik heb trouw voor u gewerkt. Maar kijk nu eens hoe deze zoon zich heeft gedragen.'

Een huurling vergelijkt zijn eigen goedheid en trouw met de zonden van mensen in de gemeente die naar het vlees leven. Hij houdt zich meer bezig met de tekortkomingen van zijn broeders dan met de rijkdom van Gods genade. Dat was het belangrijkste kenmerk van de farizeeërs in de dagen van Jezus' rondwandeling op aarde. Mensen met alleen de geest van een leraar zijn farizeeërs.

Er zat wel iets van waarheid in wat de oudste broer over de verloren zoon zei: zijn jongere broer had inderdaad de rijkdom van zijn vader verkwist. Maar wie had hem gezegd dat hij met dat geld hoeren had betaald? Dat nam hij alleen maar aan. En dat is nu het kenmerk van een huurling, als die iets tegen iemand heeft, gaat hij altijd uit van het ergste en gelooft hij meteen het slechtste. Hij schept er ook genoegen in de zonden van een overtreder naar buiten te brengen, om die tot schaamte te dwingen.

Als we elkaar beschuldigen, is het niet genoeg dat we er voor honderd procent van overtuigd zijn dat de feiten kloppen. Onze geest kan wel voor honderd procent op het verkeerde spoor zitten, want we doen zoiets in samenwerking met de 'aanklager van onze broeders' (Openb. 12:10).

Als satan Gods kinderen bij Hem aanklaagt, kunt u er zeker van zijn dat de feiten voor honderd procent juist zijn. Hij zou God nooit leugens durven te vertellen. Maar zijn geest blijft een geest van beschuldiging.

En als we er niet voor oppassen, kan dat ook bij ons zo zijn. Dus laten we onszelf niet geruststellen met te zeggen dat alle feiten zorgvuldig zijn geverifieerd. Onze geest kan naar de hel rieken.

Aan de andere kant zullen we als vader het grote aantal zonden die onze broeder heeft begaan, bedekken, en zullen we ons verheugen over zijn berouw en bekering. We zullen 'het gemeste kalf slachten en ons verheugen'. Dat is een geestelijke hoogte die moeilijk te bereiken is. Maar we moeten ernaar jagen of we het ook grijpen mochten. Laten we onszelf niet misleiden met de gedachte dat we die hoogte al hebben bereikt.

Laten we God vragen om Zijn genade om echt een vader voor anderen te zijn.

David en Absalom

Er was een tijd in het leven van David dat zijn zoon Absalom plannen tegen hem smeedde, het hart van vele Israëlieten voor zich won en David van de troon verdreef.

Maar David had nog steeds een paar eersteklas soldaten als vriend, die voor hem wilden vechten en hem wilden verdedigen. David wist dat ze tegen Absalom ten strijde zouden trekken. Dus zei hij tegen generaal Joab: 'Behandel de jongen, Absalom, met zachtheid ter wille van mij' (2 Sam. 18:5).

We moeten deze woorden met hoofdletters in onze gedachten schrijven als we met vervelende, moeilijke broeders uit de gemeente om moeten gaan: 'BEHANDEL DEZE PERSOON MET ZACHTHEID'.

Toen David later hoorde dat Absalom gedood was, huilde hij en zei: 'Mijn zoon Absalom! Och, was ik maar in jouw plaats gestorven' (2 Sam. 18:33).

Davis was geen huurling! Hij droeg zijn rebellerende zoon in zijn vaderhart. Geen wonder dat hij de man naar Gods hart werd genoemd. Het hart van God heeft hetzelfde verlangen: 'Ik wenste dat ik in uw plaats kon sterven'. En daarom stierf Jezus in onze plaats op Golgotha. Als we deel krijgen aan Gods Vaderhart worden wij zelf ook vaders. Jezus had het recht de zonde in de mens te bestraffen, want Hij was bereid om de mens van zonden te bevrijden. Wij hebben niet het recht zonden te bestraffen, of we moeten bereid zijn te sterven om die mens van zonden te bevrijden. Dan alleen zijn we echte vaders. Anders zijn we alleen huurlingen.

Herders en huurlingen

In Ezechiël 34:3-6 berispt de HEERE de herders van Israël. Hij berispt hen over het feit dat ze het vet van de schapen eten, en dat ze zich kleden met hun wol. Ze waren de zwakken niet tot steun geweest, ze hadden de zieken niet genezen, en waren de gewonde schapen niet nabij geweest. Ze waren er niet opuit getrokken om de verdwaalde schapen terug te brengen en ze hadden de schapen niet beschermd tegen de wilde dieren. In plaats daarvan hadden ze over de schapen met krachtige onderdrukking geregeerd. Zij waren huurlingen en geen echte herders. Ze komen zelf in de eerste plaats en werken voor loon.

In tegenstelling hiermee zien we in vers 11 - 16 hoe de echte herder zich gedraagt. Hij zorgt voor zijn schapen, voedt hen, leidt hen naar rustige plaatsen, zoekt de verdwaalde en vastgeraakte schapen en brengt die terug en staat de zieke schapen bij. Een goede herder heeft zelfs zijn leven over voor de schapen. Zo'n herder is een geestelijke vader voor zijn kudde. Dit nu is voor ons, dienaren van het Nieuwe Verbond, onze roeping. We moeten niet denken dat onze bediening alleen bestaat uit preken. Misschien is er ergens een ontmoedigde broeder die behoefte heeft aan bezoek en een woord van bemoediging. Iemand anders heeft misschien bevrijding nodig, omdat hij door satan benauwd wordt.

We moeten al deze mensen zien als lammeren in de klauwen van de leeuw satan (1 Petr. 5:8).

Net als David moeten we het tegen de leeuw opnemen, hem aanvallen en de lammeren uit zijn muil bevrijden (1 Sam. 17:34,35). Zo treedt een goede herder op. Als hij een lastige broeder tegenkomt, vecht hij met satan. Hij heeft dan geen kritiek op de desbetreffende broeder. Op die manier bevrijdt hij een lammetje uit de bek van de leeuw.

We hebben allemaal wel eens een vader of moeder de hele nacht bij het bed van hun zieke kind zien zitten, om ervoor te zorgen. Huurlingen hebben geen tijd voor zulke onbaatzuchtige zorg. Ze zeggen alleen tegen hun zieke leerlingen dat, als ze weer beter zijn, ze weer naar school moeten komen. Als we geestelijk zieke broeders in ons midden hebben, komen we erachter of we ten diepste leraar of vader zijn.

Als u een lastige vrouw hebt, zult u er weldra achterkomen of u een 'herderlijke echtgenoot' of een 'huurling' bent. Met een gelovige, geestelijke vrouw zou u daar wellicht nooit achter gekomen zijn!

God zei in de tijd van Ezechiël tegen de herders dat Israël naar Babylon gegaan was vanwege de nalatigheden van de herders. Velen van Gods volk wonen vandaag om dezelfde reden in Babylon: hun herders hebben het af laten weten.

1 Timotheüs 3:1 zegt dat als iemand ouderling in een gemeente wil worden, hij een goed werk verlangt. Ja, het is zeker een goed werk om in de gemeente anderen tot zegen te zijn, hen als een geestelijke vader tot hulp te zijn. Laat echter niemand van ons de roem en de eer van het ouderlingschap en predikantschap begeren. Moge God ons helpen heel ernstig met deze zaken omgaan.

Hoofdstuk 7
De Gemeente opbouwen

De Gemeente opbouwen

Het uiteindelijke doel van God met het Nieuwe Verbond is niet het vormen van een aantal op Christus gelijkende individuen, maar het vormen van de 'NIEUWE MENS'. Eén Lichaam in Christus (Ef. 2:15,16).

Onder het Oude Verbond gaf God een Mozes, een Elia en een Johannes de Doper. Zij stonden ieder alléén voor Gods Aangezicht om in hun tijd te getuigen. Maar de gemeente was voor ieder van hen een verborgen mysterie. Israël kon alleen een verzameling van individuen worden, geen lichaam. In een lichaam staan alle leden onderling met elkaar in verband, en elk lid heeft een individuele en innerlijke verbinding met het hoofd.

Toen Jezus als Middelaar van het Nieuwe Verbond kwam, zond Hij Zijn discipelen er twee aan twee op uit. Zij waren niet langer individuele getuigen van Hem. Hij had hen ook gezegd dat Zijn aanwezigheid krachtig geopenbaard zou worden waar ten minste twee van zijn discipelen in Zijn Naam samen kwamen (Matt. 18:18-20). Want waar er twee in Jezus' Naam vergaderd zijn, wordt Zijn Lichaam vertegenwoordigd.

We moeten als dienaren van het Nieuwe Verbond nooit tevreden achterover leunen wanneer broeders en zusters ieder voor zich godvrezend zijn. De plaatselijke gemeente in haar totaliteit moet een vertegenwoordigster van het Lichaam van Christus zijn. Anders verzaken we de vervulling van Gods hoogste doel.

Gods tegenwoordigheid

Wat is het belangrijkste kenmerk van een nieuwtestamentische gemeente? Velen denken dat het bestaat uit het hebben van een bepaalde vorm van kerkbestuur en een bepaalde manier van samenkomen. Maar het is geen van beide. Het wezenlijke van een gemeente is dat ze Goddelijk leven moet hebben.

Als een baby in de baarmoeder wordt gevormd, dan heeft die in de eerste weken zelfs nog niet de vorm van menselijk leven. Er is alleen leven. De vorm, het patroon, komt later. Op dezelfde manier gaat het met een gemeente die ergens gesticht wordt. Het kost tijd voor het echte patroon zichtbaar wordt. Maar in die tussentijd moet er wel leven zijn.

Het belangrijkste kenmerk van een nieuwtestamentische gemeente is dat God in hun midden aanwezig is. Als de gemeente samenkomt, en iedereen profeteert onder de zalving van de Heilige Geest, dan moeten degenen die naar deze samenkomst komen, overtuigd worden van hun zonden en ervaren dat God in hun midden is (1 Kor. 14:24,25). Dat, en dat alleen bewijst dat zo'n gemeente op de juiste wijze gemeente is.

Wanneer God niet aanwezig is, moeten we belijden dat we tekortgeschoten zijn in het uitvoeren van Gods volmaakte plan, en we moeten berouw hebben en ons bekeren.

Denk aan de tabernakel die de Israëlieten in de woestijn bouwden. Het bouwplan hiervan is duidelijk in het boek Exodus neergeschreven. De Filistijnen zouden gemakkelijk net zo'n tabernakel hebben kunnen bouwen. Maar een ding zouden ze niet hebben kunnen namaken, en dat was de aanwezigheid van God in het Heilige der Heiligen, als een vurige vlam die de tabernakel verlichtte. Dat was het belangrijkste deel van de tabernakel. Dat geldt ook voor de gemeente.

Misschien weet u wel ergens een bloeiende, krachtige gemeente. U denkt dat het geheim de manier van samenkomen is, of de leerstellingen die in de preek aan bod komen!! En dus gaat u deze manier overnemen, en gaat u dezelfde leerstellingen verkondigen, en denkt u dat u nu een nieuwtestamentische gemeente heeft. Maar u misleidt uzelf. Als Gods heerlijkheid niet krachtig in uw midden aanwezig is, kan er absoluut geen sprake zijn van een nieuwtestamentische gemeente.

Als God krachtig in ons midden is, zal Zijn licht ons voortdurend laten zien wat Hem behaagt en wat niet. Dat licht zal ons waarschuwen tegen gevaren die op de loer liggen. Het zal niet alleen de duisternis verdrijven, maar ook de vorst der duisternis. De machten der hel zullen zo'n gemeente nooit kunnen overweldigen.

Het is zinloos alleen de juiste leerstellingen in de gemeente te verkondigen. Wat we meer dan iets anders nodig hebben, is de aanwezigheid van God.

De geest van profetie

Als God in ons midden aanwezig is, zullen we Hem tijdens onze samenkomsten krachtig tot ons kunnen horen spreken. Dat is de betekenis van profeteren.

In de tijd van het Oude Testament was profetie bedoeld om de toekomst te voorspellen en om mensen leiding te geven bij het nemen van beslissingen. Maar nu, onder het Nieuwe Verbond, wordt profetie gebruikt om te vermanen, om mensen wakker te schudden, te bestraffen en weer op het goede pad te brengen. Ook wordt profetie gebruikt om mensen troost en bemoediging te geven en om de gemeente te stichten. (1 Kor. 14:3).

Profetie is de voornaamste gave van de Heilige Geest waardoor de gemeente wordt opgebouwd. Het profetische woord is 'een lamp die schijnt in een duistere plaats' (2 Petr. 1:19). Als dit licht niet voortdurend in de gemeente schijnt, zal het niet mogelijk zijn aan de woestijn van listen van de vorst der duisternis te ontkomen. De gemeente zal dan zelf in de duisternis ten onder gaan. De belangrijkste reden waarom veel christelijke groeperingen die goed begonnen waren, na verloop van tijd vastliepen, was het geleidelijk verdwijnen van de gave van profetie.

Als Gods aanwezigheid wegging van Israël in oudtestamentische tijden, was er één belangrijke reden waarom Hij dat deed: 'er was geen profeet meer' bij hen (Ps. 74: 1,9).

Israël verviel altijd tot zonden als ze geen profeten meer hadden, zoals in de dagen van Eli (zie 1 Sam. 3:1). Maar Israël werd verhoogd als ze een profeet hadden zoals in de dagen van Samuël (1 Sam. 3:20). Het was door de hand van Samuël dat David tot koning over Israël werd gezalfd. En daarmee begon een heerlijk nieuw tijdperk in de geschiedenis van Israël. Wanneer Samuël profeteerde, 'liet de HEERE niet een van Zijn woorden onvervuld' (1 Sam. 3:19).

Wij moeten ook ernstig bidden om zo'n krachtige gave van profetie in de gemeente, waarmee elk woord dat we spreken regelrecht de harten van mensen raakt, zoals een pijl de roos van de schietschijf.

Door de gave van profetie worden 'de verborgen dingen van zijn hart openbaar' (1 Kor. 14:25). Zo zal iedereen in de gemeente licht krijgen over de verleidingen van de zonde.

Er wordt ons ook bevolen 'elkaar elke dag (in de gemeente) te vermanen, opdat niemand van u verhard zal worden door de VERLEIDING van de zonde' (Heb. 3:13). Er zijn uiterlijke zonden en er zijn zonden die nauwelijks merkbaar en verborgen zijn. Maar de geest van profetie zal ze allebei als verleiding aan de kaak stellen, ook satans plannen. Zo worden we beschermd.

We zien hiervan een voorbeeld in het Oude Testament. Toen de koning van Aram oorlog voerde tegen Israël, werden - iedere keer als hij in het geheim plannen smeedde met zijn generaals om Israël op een bepaalde plaats aan te vallen - zijn plannen door Elisa aan de koning van Israël door middel van een profetie onthuld (2 Kon. 6:8-12). Zodoende wist de

koning van Israël precies waar hij zijn leger moest opstellen om het land te verdedigen, en zo redde hij keer op keer het volk.

Op die manier waarschuwt de Heere ons door profetie tijdens de samenkomsten hoe satan ons de komende tijd zal aanvallen. Dan kunnen we op die gebieden waakzaam zijn.

Paulus vermaande Timotheüs de goede strijd te strijden (tegen satan) en aandacht te geven aan de profetieën die eerder over hem waren uitgesproken (1 Tim. 1:18).

Keer op keer hebben we in onze gemeente te Bangalore ervaren dat de geest van profetie in onze samenkomsten vele broeders en zusters van te voren heeft gewaarschuwd voor bepaalde aanvallen van de vijand in de nabije toekomst. Door het woord van de profetie heeft God aan iedereen van de gemeente wijsheid gegeven, wijsheid ten aanzien van ons persoonlijke leven, gezinsleven en kerkelijk leven.

Spreuken 24:3-4 zegt: 'Door WIJSHEID wordt een huis gebouwd, en door INZICHT wordt het bevestigd. Door KENNIS worden binnenkamers gevuld met allerlei kostbare en aangename bezittingen.'

Kennis heeft een plaats in de gemeente: Gods Woord dat door gezalfde leraren wordt onderwezen. Maar kennis is als meubilair dat in het huis wordt geplaatst nadat het huis met WIJSHEID is gebouwd.

Dus als we in onze gemeente alleen maar Bijbelkennis bezitten, zijn we als een gezin dat op een open stuk grond woont, met een heleboel mooie meubelen om zich heen, maar zonder huis; geen muren, geen dak en zelfs geen vloer!! Daarom worden we in het Nieuwe Testament vermaand allereerst naar WIJSHEID te jagen. 'En als iemand van u in wijsheid tekortschiet, laat hij die dan vrage aan God..' (Jak. 1:5).

De gemeente wordt door wijsheid gebouwd. En door de gave van profetie komt Gods wijsheid in de gemeente. Daarom moeten we het ijverigst zoeken naar de gave van de profetie (1 Kor. 14:1,5), bij elke samenkomst van de gemeente. Bijeenkomsten voor Bijbelstudie en evangelisatie zijn goed, maar als we de gemeente moeten opbouwen tot een levend getuigenis voor Christus, dan moet de gave van profetie de EERSTE plaats gegeven worden.

Een zuil en fundament van de waarheid

In 1 Timotheüs 3:15 wordt de gemeente een zuil en fundament van de waarheid genoemd. God verlangt ernaar dat alle mensen tot kennis van de waarheid komen (1 Tim 2:4). Wat is die waarheid, waarvan God wil dat alle mensen die kennen? In Johannes 8:32 zegt Jezus 'En zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken'. De waarheid verlost van zonde (Joh. 8:34).

Als we de waarheid niet kennen, kan zich elke vorm van gebondenheid voordoen. Voorgangers van groeperingen met extreme opvattingen houden hun volgelingen gebonden door de waarheid voor hen verborgen te houden. Hoe meer we over de waarheid weten, hoe meer we van onze banden bevrijd zullen worden. De Geest van de Heere brengt vrijheid (2 Kor. 3:17).

In Johannes 16:13 zei Jezus tegen Zijn discipelen: 'Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid' . De Heilige Geest wordt 'Geest van de waarheid' genoemd omdat Hij ons in alle waarheid verlangt te leiden.

Waarheid is een uitgestrekt land, net als het land Kanaän. En net zoals God de Israëlieten Kanaän stap voor stap in bezit gaf, wil de Heilige Geest ons graag alle waarheid in bezit geven. Hoe meer kennis we hebben van die waarheid, hoe meer bevrijding we zullen

ervaren, van onze zonden, van de mening van mensen en van onschriftuurlijke religieuze tradities enz.

Dus als de gemeente 'de zuil en fundament van de waarheid' wordt genoemd, betekent het dat de gemeente een plaats moet zijn waar mensen samenkomen om de waarheid te horen, en waar ze meer en meer van hun ketenen bevrijd worden. Als mensen in onze gemeente niet bevrijd worden, falen we in onze bediening.

Om mensen te bevrijden, hebben we het Woord van de Waarheid nodig, Gods Woord, en de Geest van de Waarheid, De Heilige Geest. Jezus bad tot Zijn Vader: 'Heilig hen door Uw waarheid; Uw woord is de waarheid' (Joh. 17:17). Gods Woord is de waarheid die mensen heiligt. We kunnen geen gemeente bouwen wanneer Gods Woord niet regelmatig in de kracht van de Heilige Geest wordt uitgelegd. Om oprechte dienaren van het Nieuwe Verbond te zijn, moeten we mannen van Het Woord en mannen van de Geest worden.

Om de gemeente een zuil en fundament van de waarheid te laten zijn, moeten er gezalfde broeders en zusters in de gemeente zijn, die zelf pilaren zijn geworden. In Openbaring 3:12 zegt de Heere ons dat als we overwinnen, Hij ons tot een pilaar van Zijn Kerk zal maken. Niemand dan Jezus Zelf kan ons tot een pilaar van de gemeente maken. We kunnen ons niet zelf tot pilaar maken, noch kan een dienaar van God ons tot pilaar bevestigen. Maar de Heere maakt alle overwinnaars, broeders en zusters, tot pilaren van Zijn gemeente. Ook een zuster kan een pilaar zijn, als ze overwinnaar is.

We moeten echter niet vergeten dat pilaren worden opgericht om het gewicht van het gebouw te dragen. Dus als de Heere ons tot een pilaar in Zijn gemeente maakt, zullen we de last van anderen moeten dragen. Mensen die uit egoïstische motieven zulke lasten niet willen dragen, zijn ongeschikt om een pilaar te worden.

Er zijn vele broeders die, hoewel ze geen ouderling zijn, toch een pilaar van de gemeente zijn. Als we in ons dagelijks leven overwinnen, kunnen we een pilaar zijn, ook al hebben we geen enkele leidinggevende positie. Alleen God stelt binnen de gemeente mensen aan tot pilaar en bevestigt ze ook.

Geestelijk gezag

Een dienaar van God moet iemand zijn die met geestelijk gezag spreekt. We lezen dat Jezus met geestelijk gezag sprak, niet als de schriftgeleerden (Matth. 7:29). We kunnen de gemeente niet bouwen zonder geestelijk gezag. De schriftgeleerden kenden de dogma's, maar ze hadden geen geestelijk gezag in hun bediening. We kunnen ons gezag middels onze leeftijd laten gelden, onze opleiding, onze Bijbelkennis, of onze vitaliteit. Maar geen van die alle kan dienen als grond voor geestelijk gezag. We moeten door God bevestigd worden. Als we geestelijk gezag hebben, zullen we onze mening niet aan anderen opdringen.

Mensen zullen ons vertrouwen omdat ze het gezag van God in ons waarnemen. Als we anderen ons gezag opleggen alleen omdat we een bediening hebben, dan hebben we totaal geen begrip van geestelijk gezag. Onze houding naar anderen toe zou moeten zijn als die van Elihu, die zei: 'Zie, laat mijn bedreiging je geen angst aanjagen, en mijn hand zal niet zwaar op je drukken' (Job 33:7).

Staan mensen in uw gemeente en binnen uw sociale omgeving door uw houding onder druk? Of laat u hen volkomen vrij, zodat ze naar eigen eer en geweten kunnen handelen?

Als mensen merken dat we Goddelijk gezag hebben, zullen ze uit eigen beweging om advies naar ons toe komen. Als zij niet naar ons toe komen om raad te vragen, is dat een bewijs dat ze ons niet vertrouwen.

Een voorbeeld: als onze kinderen klein zijn, dan is het voor ons als vader gemakkelijk hun onze wil op te leggen en hen te verplichten ons bij elke beslissing te raadplegen. Maar als ze

volwassen worden en een eigen gezin stichten, zullen we erachter komen of ze ons echt vertrouwen, of niet. Als ze ons vertrouwen dan zullen ze ons uit eigen beweging om raad vragen.

Op deze manier kunnen we ook in de gemeente weten of mensen wel of geen vertrouwen in ons hebben. Komen ze uit eigen beweging naar ons toe? Als ze liever voor advies naar een jongere broeder gaan, geeft dat aan dat ze meer vertrouwen in hem stellen. Er is geen reden om op zo'n broeder jaloers te zijn. We zouden ons moeten verheugen dat God een geestelijk man in de gemeente heeft, bij wie mensen om hulp kunnen vragen.

In Mattheüs 18:18 vertelde Jezus Zijn discipelen over het gezag dat de gemeente heeft om kwade, satanische machten te binden en om gebonden mensen vrij te zetten. Dit gezag, zei Hij, zou nooit door één persoon uitgeoefend kunnen worden, maar ten minste door twee mensen; en deze twee moeten geestelijk volledig één zijn, want dan alleen zou de Heere met Zijn macht in hun midden komen en hun Zijn gezag geven (Matt. 18:19, 20).

'Want waar twee of drie bijeengekomen zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden' (Matt. 18:20). Dit is één van de minst begrepen verzen uit het Nieuwe Testament. Dit vers verwijst niet naar twee of drie mensen die als christenen samenkomen. Nee. Het verwijst naar het gezag van de gemeente (zie vs 15-18), uitgeoefend door twee of drie die door de Heilige Geest bij elkaar gebracht zijn en die één van geest zijn, tot heerlijkheid van Jezus' Naam. Een dergelijk Lichaam zal een geweldig gezag hebben om satans werken te binden en Gods volk te bevrijden uit de macht van satan. Dit is het gezag dat de ouderlingen van elke gemeente steeds zouden moeten uitoefenen.

Wij kunnen niet satan zelf en zijn demonen binden, zoals sommige onwetende gelovigen proberen te doen, want dat zal God alleen doen bij de wederkomst van Jezus (Openb. 20:1,2; zie ook Matth. 8:29). Maar we kunnen wel de werken van satan en zijn demonen bedwingen (2 Thess. 2:7). Satan heeft weet van het gezag dat twee of drie leidslieden hebben die in volmaakte eensgezindheid handelen. En daarom zal hij zijn best doen te voorkomen dat leidslieden binnen de gemeente tot eensgezindheid komen. Als er geen eenheid is bij de leiders, kan het Lichaam van Christus nooit opgebouwd worden.

Het is niet ernstig als twee of drie gemeenteleden niet eensgezind zijn. Het is wel droevig, maar niet zo ernstig dan wanneer de leiders niet één van geest zijn. Elke gemeente moet een kern van twee of drie leiders hebben die volledig één zijn. De Heere kijkt niet naar de twee- driehonderd die eensgezind zijn, maar juist naar twee of drie leiders die waarlijk één zijn. Daar zal Zijn gezag krachtig aanwezig zijn.

Waarschuwingen - Mannen die zichzelf zochten

Als God ziet dat we ons eigen koninkrijk aan het opbouwen zijn, of dat we er telkens weer een onemanshow van maken, zal Hij ons zonder meer in de steek laten. Er zijn tegenwoordig genoeg van die onemanshows binnen het christendom. Ze zeggen dat ze 'christelijk werk' doen, maar het wordt alleen gedaan om er zelf beter van te worden, of het nu geldelijk gewin of eer is. En zo bouwen ze allemaal aan Babylon.

God laat Zich niet voor de mal houden. Hij zal zulke predikanten nooit bevestigen, ook al hebben ze veel volgelingen. Ze bouwen dan misschien wel een oudtestamentische gemeente, maar ze zullen nooit in staat zijn een nieuwtestamentische gemeente op te bouwen.

In Handelingen 5:36 lezen we over Theudas, die vierhonderd volgelingen om zich heen had verzameld. Een gemeente die uit vierhonderd leden bestaat, kan heel indrukwekkend overkomen. Maar het liep op niets uit, want hij werd omgebracht. We lezen ook van een Judas, die veel volk afvallig maakte '…en deze is ook omgekomen' (Hand. 5:37).

Er zijn in de geschiedenis van het christendom altijd zulke mensen geweest. Maar het Lichaam van Christus opbouwen is een heel andere zaak. Misschien komen er vierhonderd mensen uit onze stad naar onze gemeente. Toch zijn we niets beter dan Theudas als we onszelf zoeken. God zal ons dan niet ondersteunen. Geestelijk gezag heeft zo ontzettend veel waarde, dat God dit niet zomaar aan iedereen geeft.

Judas Iskariot moet als volgeling van Jezus een behoorlijke reputatie hebben gehad! Mensen hadden zó'n respect voor Jezus, dat Judas ook in dat respect gedeeld moet hebben. Maar dit alles veranderde zijn op zichzelf gerichte natuur niet. Ook hij verging.

Op dezelfde manier was Demas medewerker van de apostel Paulus. Het moet een grote eer geweest zijn om te horen bij Paulus' medearbeiders. Veel gelovigen respecteerden Paulus zeer, en daarin deelde Demas aan Paulus' zijde. Maar in zijn hart deelde hij niet Paulus' zelfverloochenende, opofferende geest. Demas had nauwe contacten met godvrezende, onzelfzuchtige broeders als Timotheüs, maar hij was geestelijk niet één met hen.

Dat was in de tijd van Jezus en Paulus. En het komt tegenwoordig ook voor. Er zijn broeders die een reputatie hebben verworven, niet door hun eigen leven of bediening, maar alleen door omgang met een of andere godvrezende broeder, die op krachtige wijze door God in het geloof is bevestigd.

Als dat ook over ons gezegd kan worden, zou ons einde wel eens op dat van Judas Iskariot of Demas kunnen lijken. We verkrijgen niet zomaar Goddelijk gezag door met een godvrezende broeder om te gaan. Als we onszelf hebben gereinigd van het zoeken naar eigen voordeel, reputatie, dingen die ons leven veraangenamen en alle eigenbelang, dan zullen we Gods ondersteuning krijgen. Dan alleen zullen we het geestelijk gezag hebben om het Lichaam van Christus op te bouwen.

Willen we Gods Koninkrijk of ons eigen koninkrijk opbouwen? God kent onze hart. Paulus zei eens dat hij geen enkele medearbeider had die als Timotheüs was. Ze zochten allemaal zichzelf, en niet de dingen van Christus. Alleen Timotheüs was oprecht begaan met de opbouw van het Lichaam van Christus (Fil. 2:19-21).

Alles opofferen

We zouden allemaal wel het gezag van een man als Paulus willen hebben. Maar om dat te hebben, moeten we net als hij alles opgeven en alles als schade beschouwen (Fil. 3:7-9).

Jezus zei tot de Vader: 'En al wat van Mij is, is van U'. En zo kon Hij er ook aan toevoegen: 'En wat van U is, is van Mij' (Joh. 17:10). Wanneer alles wat van ons is zonder voorbehoud aan God gegeven wordt, dan zal alles wat God heeft ook zonder voorbehoud aan ons gegeven worden. Met de mate waarmee we Hem geven, zal ons door Hem teruggegeven worden. Daarom zijn veel christelijke leidslieden zo arm aan geestelijk gezag als ze het nodig hebben. Ze hebben niet alles wat van hen is aan God gegeven.

In Johannes 2:23-25 lezen we dat, hoewel velen in Jezus geloofden, Hij Zichzelf niet aan hen toevertrouwde. Misschien behoren we ook wel tot diegenen aan wie de Heere Zichzelf niet geeft omdat Hij ziet wat er in ons leeft, wat onze motieven zijn.

Als we moesten kiezen tussen ons beroep en de opbouw van het Lichaam van Christus, wat zouden we dan kiezen? Willen we onze aardse carrière opgeven om zodoende meer tijd te hebben voor de opbouw van de gemeente? Als dat niet zo is, waarom zou de Heere Zich dan aan ons geven?

Willen we ons huis voor Gods volk openstellen? Of zijn gemak en privacy belangrijker voor ons? Als we op elk gebied ons eigen ik zoeken, zullen we geen geestelijk gezag van God krijgen, ook al bidden en vasten we. We kunnen God niets wijsmaken. Alles - ja alles - in

ons leven moet op de tweede plaats komen ten opzichte van het Koninkrijk van God, als we mee willen bouwen aan het Lichaam van Christus. Er is geen partijdigheid bij God. Voor Hem zijn we allemaal eender. Wat Hij voor anderen gedaan heeft, zal Hij ook voor ons doen, als we bereid zijn dezelfde prijs te betalen.

Zelfs ons geld en spaarbankboekje behoren God toe als we aan de gemeente bouwen. Toen God Noach opdroeg de ark te bouwen, vroeg Noach God niet wie er voor de kosten van de bouw van zo'n enorm vaartuig zou moeten opdraaien. Als hij dat zou hebben gevraagd, zou God hem gezegd hebben: 'Daar draait u zelf voor op, Noach, wie anders?' Maar Noach hoefde er niet om te vragen, want hij wist het antwoord al.

De vraag is of wij het antwoord ook al weten. Noach heeft waarschijnlijk, om de ark te kunnen bouwen, delen van zijn eigen bezittingen moeten verkopen. Maar hoeveel dienaren van God zijn er die hun persoonlijke bezittingen willen verkopen, om Gods werk daarmee te kunnen financieren? Mensen die niet alles wat ze bezitten aan God geven, zullen erachter komen dat God ook niet alles aan hen geeft.

De meeste dienaren van God vinden dat het geld voor de opbouw van de gemeente overal vandaan moet komen, behalve uit hun eigen portemonnee. Ze gebruiken voor Gods werk graag het geld dat via collectes binnenkomt, maar niet hun eigen spaargeld. Een dienaar van God die in zijn leven niet is verlost van de macht van het geld, kan nooit geestelijk gezag uitoefenen.

Hebben we ooit tegen de Heere gezegd: 'Heere, Uw werk is mijn werk, en mijn hele spaarrekening is voor U. Ik zal geen onderscheid maken tussen Uw geld en mijn geld?' Als we dat nog nooit in alle oprechtheid de Heere hebben beloofd, bevinden we nog steeds onder het Oude Verbond, waar ze de tienden aan God gaven en negentig procent voor zichzelf hielden. Als ze hun tienden hadden gegeven, hadden ze hun plicht gedaan.

Maar Jezus is niet gekomen om Zijn tienden aan de Vader te geven. Hij kwam om een Nieuw Verbond en een nieuwtestamentische Kerk op te richten. En daarom gaf Hij Zijn vader honderd procent. En nu zegt Hij tegen ons: 'Volg Mij'. De enige die geestelijk gezag bezit, is hij die ALLES aan God heeft gegeven.

We moeten, ongeacht de kosten, bereid zijn de gemeente van Christus te bouwen, of het nu gaat om geld, eer, gemak, energie, reputatie, beroep of wat dan ook. Er zou eigenlijk geen limiet moeten zijn aan wat we voor de zaak van de Heere over hebben. We zouden in niets ons eigen gemak en comfort moeten zoeken. Alles wat we doen moet ten dienste staan van de opbouw van het Lichaam van Christus. Zelfs ons aardse beroep zou alleen maar een manier moeten zijn om in ons onderhoud te kunnen voorzien, opdat we anderen in de gemeente financieel niet tot last zijn.

Laten we berouw hebben over onze gierige tegenover God en laten we ons bekeren.

Mogen we ons hart voortaan ruim openzetten voor God, om geestelijk gezag in ons leven te verkrijgen voor de opbouw van het Lichaam van Christus in ons land, tot heerlijkheid van onze Heere Jezus Christus.

Hoofdstuk 8
God heeft vandaag mensen nodig

God heeft vandaag mensen nodig

  • mensen die voor Zijn Aangezicht wandelen en dagelijks naar Zijn stem luisteren;
  • mensen die naar niets of niemand anders verlangen dan naar God Zelf;
  • mensen die Hem met zoveel toewijding en overgave vrezen dat ze alle zonden, op welk gebied dan ook, haten en in heel hun levenswandel rechtvaardigheid en waarheid liefhebben;
  • mensen die hun verdorven handelingen en zondige, seksueel getinte gedachten overwonnen hebben, en die liever sterven dan zelfs maar in gedachten, of door hun houding naar anderen toe, te zondigen;
  • mensen die hun hele leven lang het kruis opnemen en ijverig jagen naar volmaaktheid, en die voortdurend hun eigen zaligheid met vreze en beven werken.
  • mensen vol van de Heilige Geest, die zo geworteld en gegrond zijn in de liefde, dat niets hen ooit kan aanzetten tot een liefdeloze houding jegens een medeschepsel, hoe zeer ze ook uitgedaagd en getergd worden;
  • mensen die zo geworteld en gegrond zijn in ootmoed, dat geen eer van mensen, geestelijke groei, roeping van God tot de bediening of enig ander ding, hen zal afbrengen van het bewustzijn dat zij van alle heiligen minder dan de minste zijn;
  • mensen die door Zijn Woord kennis hebben van Gods Wezen en Zijn wil; die zo voor het Woord beven, dat ze zelfs het geringste gebod niet ongehoorzaam zullen zijn en niet zullen nalaten het aan anderen te onderwijzen;
  • mensen die de hele Raad van God verkondigen en geestelijke hoererij en menselijke instellingen die niet naar God Woord zijn, zullen ontmaskeren;
  • mensen die door de werking van de Heilige Geest een verborgen omgang met God hebben en deel hebben aan Christus, Die door Zijn vleeswording een verse en levende weg heeft geopend;
  • mensen die ijverige, harde werkers zijn, maar die ook gevoel voor humor hebben en weten hoe ze ontspannen met kinderen kunnen omgaan, en die kunnen genieten van Gods goede gaven in de natuur;
  • mensen die niet als kluizenaar door het leven gaan, maar die desondanks een gedisciplineerd leven leiden en niet bevreesd zijn voor tegenspoed en ontberingen;
  • mensen die geen belang hechten aan dure kleding en luxe vakanties, en die hun tijd en geld niet zullen verspillen aan nutteloze ondernemingen en onnodige aankopen;
  • mensen die hun begeerte naar lekker eten en drinken bedwongen hebben en die niet verslaafd zijn aan muziek of sport en spel, of iets anders wat de wereld gewoonlijk bezighoudt;
  • mensen die met goed gevolg door God zijn gelouterd in de smeltkroes van tegenspoed en rampen, van mishandelingen, beproevingen, valse beschuldigingen, lichamelijke ziektes, financiële problemen en verzet van familie en kerkenraad;
  • mensen vol van genade, die meevoelen met de grootste zondaren en de meest verstokte ongelovigen, en hoop voor hen hebben omdat ze zichzelf als de grootste van de zondaren beschouwen;
  • mensen die zo vast in de veiligheid en zekerheid van de liefde van de Hemelse Vader geworteld zijn dat ze nooit over enig ding ongerust of bekommerd zijn, of bevreesd zijn voor satan of kwaadwillende mensen of moeilijke omstandigheden, of wat dan ook;
  • mensen die gelovig de rust van Gods soevereiniteit ervaren, want ze weten dat Gods soevereiniteit altijd in alles het beste met hen voor heeft, waarom ze dankbaar zijn voor alle mensen, alle dingen en alle omstandigheden;
  • mensen die zich alléén in God verblijden en die daardoor vol van de vreugde van de Heere zijn, en zo alle boze gevoelens overwinnen;
  • mensen met een levend geloof, die niet op zichzelf of hun eigen natuurlijke gaven vertrouwen, maar in alle omstandigheden volkomen op God vertrouwen als hun onfeilbare Helper;
  • mensen die hun leven niet laten leiden door hun eigen overleggingen en plannen, maar zich door de Heilige Geest laten leiden;
  • mensen die waarachtig gedoopt zijn met de Heilige Geest en het vuur van Christus Zelf (en niet alleen maar bewogen door bedrieglijke emoties of een stellige overtuiging van een of andere scherpzinnige dogmatische bewijsvoering);
  • mensen die voortdurend de zalving van de Geest ontvangen, begenadigd met de bijzondere Geestesgaven die Hij hen heeft geschonken;
  • mensen die kennis hebben van de Gemeente als het lichaam van Christus (en niet als een kerkinstituut of kerkverband), en die al hun krachten, hun materiële welvaart en geestelijke gaven gebruiken om die Gemeente op te bouwen;
  • mensen die door de hulp van de Heilige Geest geleerd hebben hun tong in toom te houden, en wiens tongen nu als een vlammend zwaard het Goddelijke Woord verkondigen;
  • mensen die van alle dingen zijn onthecht, die geen waarde meer toekennen aan geld of goed, en die geen geschenken van anderen willen aannemen;
  • mensen die voor al hun tijdelijke noden op God vertrouwen en die nooit aan iemand laten doorschemeren dat ze in geldnood zitten, en die ook niet roemen over hun goede werken, niet in gesprekken en ook niet in brieven en artikelen;
  • mensen die niet koppig, maar vriendelijk zijn, en van harte openstaan voor kritiek en correctie door oudere en wijzere broeders;
  • mensen die niet graag over anderen willen heersen en die niet graag klaarstaan met hun adviezen (hoewel ze altijd bereid zijn raad te geven als er om wordt gevraagd), en die er niet naar verlangen als 'oudere, wijzere' broeder bekend te staan, maar die alleen verlangen een gewone broeder en dienaar van en voor allen te zijn;
  • mensen die vriendelijk en gemakkelijk in de omgang zijn, en die het niet erg vinden als andere mensen op ongelegen momenten misbruik maken van hun deugdzaamheid door hen lastig te vallen om er zelf beter van te worden;
  • mensen die geen onderscheid maken tussen een miljonair en een bedelaar, een blanke en een kleurling, een intellectueel en een zwakzinnige, een beschaafde en een onbeschaafde, maar hen allen op dezelfde manier behandelen;
  • mensen die nooit beïnvloed worden door hun vrouw, kinderen, familieleden, vrienden of andere gelovigen om maar een fractie minder toegewijd te zijn aan Christus of aan hun gehoorzaamheid aan Gods geboden;
  • mensen die nooit over te halen zijn om water bij de wijn te doen, welke beloning satan ook in het vooruitzicht stelt (of het nu aanzien, geld of wat dan ook is);
  • mensen die onverschrokken getuigen van Christus, onbevreesd voor religieuze leiders en voor leiders in deze wereld;
  • mensen die geen enkel mens op aarde willen behagen en die bereid zijn om, als het nodig is, alle mensen te beledigen om God alleen te behagen;
  • mensen voor wie de eer van God, de wil van God en het Koninkrijk van God boven louter menselijke behoeften en hun eigen gemak gaat;
  • mensen die zich niet door anderen onder druk laten zetten om 'dode werken' te verrichten en zichzelf daar ook niet toe dwingen, maar die vurig verlangen naar en verheugd zijn over het doen van Gods geopenbaarde wil in hun leven;
  • mensen die bij christenen, door het onderscheidingsvermogen van de Heilige Geest, het verschil zien tussen geesteloze en geestelijke werken;
  • mensen die de dingen als vanuit een hemels perspectief zien, en niet vanuit een aards perspectief;
  • mensen die alle aardse eer en titels die ze voor hun werk voor God aangeboden krijgen zullen afslaan;
  • mensen die weten wat het is om zonder ophouden te bidden, en die ook als het nodig is weten te vasten en te bidden;
  • mensen die hebben geleerd vrijgevig, blijmoedig, discreet en wijs te zijn.
  • mensen die graag alles voor alle mensen willen zijn, opdat er enigen gered zouden worden;
  • mensen die niet alleen verlangen naar de verlossing en zaligheid van anderen, maar die hen ook tot volgelingen van Christus willen maken, en hen willen brengen tot kennis van de Waarheid en tot gehoorzaamheid aan al Gods geboden;
  • mensen die op elke plaats verlangend uitzien naar een onvervalst getuigenis van Gods werken;
  • mensen die in de Kerk met hartstochtelijke vurigheid uitzien naar de verheerlijking van Christus;
  • mensen die in geen enkele zaak hun eigen belang op het oog hebben;
  • mensen met geestelijk gezag en geestelijke waardigheid;
  • mensen die ALLEEN zullen staan voor God in de wereld, als dit nodig is;
  • mensen die in geen enkel opzicht bereid zijn tot compromissen, zoals de apostelen en profeten dat in het verleden ook niet waren.

Gods werk in de wereld wordt tegenwoordig ondermijnd en belemmerd omdat er maar zo weinig van zulke mensen zijn. Besluit met uw hele hart dat u voor God zo'n mens zult zijn, te midden van een verdorven en overspelige generatie en een christendom dat tot allerlei compromissen bereid is. Aangezien er bij God geen aanzien des persoons is, is het ook voor u mogelijk zo'n mens te worden, als u het maar ernstig meent. Aangezien God alleen op het deel waarvan men bewust is toewijding en gehoorzaamheid vereist, kunt u zo'n mens zijn, zelfs al is dat bewustzijn op dit gebied in uw leven beperkt. (Dat gebied zal steeds groter worden naarmate u in het licht wandelt en tot het uiterste de volmaaktheid nastreeft.) Zo blijft er geen enkel excuus meer over om niet zo'n mens te worden. Omdat er in het vlees geen goed woont, moeten we verlangen en zoeken naar Gods genade om de hierboven genoemde deugden te verkrijgen.

Smeek God ernstig of Hij u in deze laatste dagen genade wil schenken om zo'n mens te worden.

Hij, die oren heeft om te horen, laat hem horen. 'Ik zocht naar iemand onder hen die… voor Mijn aangezicht in de bres kon staan' (Ez. 22:30).