Niemand heeft ooit God gezien, maar Jezus is gekomen om Hem als een Vader te openbaren (Joh. 1:18). Jezus openbaarde de Naam van God als een 'Vader' (Joh. 17: 6). In die Naam (en alles waar die Naam voor staat) konden de discipelen hun bewaring vinden (Joh. 17: 11,12).
In oudtestamentische tijden woonde God in de tabernakel, achter een dik voorhangsel. Niemand wist precies wat voor Persoon Hij was. De Farizeeën stelden God als een genadeloze en veeleisende tiran aan de mensen voor. Toen kwam Jezus, en Hij scheurde het voorhangsel en liet ons zien dat daarbinnen een liefdevolle Vader woonde. Maar satan kwam daartegen in het geweer, en schetste voor zowel gelovigen en ongelovigen een vals beeld van God. Het is nu de roeping van Gods Gemeente om te doen wat Jezus deed: het ware beeld van God bekendmaken als een liefhebbende Vader. Alleen als we God als Vader kennen, kunnen we al het goed van het nieuwe verbond binnengaan. Hij wordt de God van alle genade genoemd (1 Petr. 5:10), en omdat 'genade' 'hulp op het juiste tijdstip' betekent (Hebr. 4: 16), betekent het dat God altijd onze Helper wil en zal zijn. Hij staat ons altijd terzijde tegen de duivel. Daarom noemde Jezus de Heilige Geest de 'Helper' of 'Trooster' (Joh. 14: 16).
De wet kwam door Mozes met als doel de zonde aan het licht te brengen (Rom. 7:13), en ook om onze totale onmacht tegen de zonde te tonen (Gal. 3:24). De wet voorzag niet in een helper om de mens hulp te bieden de zonde te overwinnen. Daarom kon de wet een mens niet tot innerlijke reinheid brengen. God heeft altijd waarheid in het binnenste verlangd (Ps. 51: 8). Maar niemand kon dat door het houden van de wet bereiken. Maar nu heeft Jezus een beter verbond ingesteld. In dit opzicht is het beter: de wet gaf louter geboden, maar door genade heeft God ons niet alleen geboden gegeven, maar ook een Voorbeeld (Jezus in Zijn leven op aarde) en een Helper (de Heilige Geest), om ons in staat te stellen Zijn geboden te houden. Dit is het verschil tussen het oude en nieuwe verbond. Satan heeft door de komst van Jezus in het vlees te maskeren het grootste deel van het christendom beroofd van de bemoediging die Jezus ons met Zijn Voorbeeld geeft. In de tweede plaats heeft satan hen door verdraaiing of loochening van de doop met de Heilige Geest ook beroofd van de kracht van die Helper. Zeer velen hebben tegenwoordig een valse 'doop met de Heilige Geest' ontvangen, die hen noch kracht geeft om tegen hun vleselijke lusten te strijden, noch de vrijmoedigheid om de satan te weerstaan. Wat een kolossale misleiding heeft satan gebracht!
Onder de wet probeert de mens God tevergeefs te behagen. Onder de genade werkt God ín ons en stelt ons daarmee in staat Hem te behagen (Fil. 2:12,13). Zij die proberen God te behagen en daarin mislukken, hoewel oprecht bedoeld misschien, bevinden zich nog steeds onder de wet. De meeste van hen zijn vermoeid en gaan gebukt onder de zware last van hun strijd de geboden te onderhouden. Zulke vermoeide en zwaar beladen mensen zijn het die Jezus uitnodigt naar Hem toe te komen, en hun zware juk in te wisselen voor Zijn lichte juk (Matt. 11:28-30). Het juk is een symbool van deelgenootschap, of het nu een huwelijk of een zakelijke aangelegenheid betreft. Jezus nodigt ons uit tot deelgenootschap met Hem te komen. Hij voorziet dan in alle benodigdheden en wij profiteren!
Johannes noemde de wonderen van Jezus 'tekenen' (Joh. 2:11). Met andere woorden, elk wonder droeg een geestelijke boodschap in zich. De meest wezenlijke boodschap die in de wonderen die Johannes beschreef naar voren komt, is deze: Jezus wil in een deelgenootschap met ons treden.
Bij de bruiloft te Kana had Jezus de watervaten vanuit het niets kunnen vullen met wijn. Maar dan zou er geen spraken van deelgenootschap geweest zijn: het zou een onemanshow geweest zijn. Daarom werden de dienaren uitgenodigd in het wonder te delen door ook iets te doen, het gemakkelijkste deel: namelijk het vullen van de vaten met water. Daarna deed Jezus het moeilijke deel: het veranderen van water in wijn (Joh. 2: 1-11).
Precies eender zou Jezus bij de spijziging van de vijfduizend uit het niets eten hebben kunnen maken. Maar dat deed Hij niet. Hij nodigde een kleine jongen uit Hem zijn lunchpakketje te geven, en in deelgenootschap met die kleine jongen voedde Hij de vijfduizend (Joh. 6:1-13). De kleine jongen deed wat hij kon en Jezus deed wat Hij kon!
De blindgeborene werd eerst gevraagd te doen wat hij kon (Joh. 9: 1-7). Hij moest zich wassen in het badwater Siloam. Daarna deed Jezus het moeilijke deel: Hij opende zijn ogen.
We zien hetzelfde beginsel bij de opwekking van Lazarus. Zijn vrienden deden het gemakkelijkste deel door de steen die het graf bedekte weg te nemen. Jezus deed toen het moeilijke deel door Lazarus op te wekken uit de dood. Zijn vrienden kregen toen nog eens de gelegenheid te doen wat zij konden, ze moesten Lazarus' grafdoeken ontbinden en hem heen laten gaan (Joh. 11:38- 44).
Na de opstanding zien we dat de discipelen een nacht gaan vissen. "En in die nacht vingen zij niets" (Joh. 21:3). Dat is een beeld van de mens die zich inspant onder de wet! Toen verscheen Jezus. Hij zou hun scheepjes met vis hebben kunnen vullen, zonder dat zij hun netten in zee uitwierpen. Een God Die de vissen gebood naar de boot van Petrus te komen, kon ook heel gemakkelijk die vissen bevelen zijn boot in te springen. Maar dan zou er geen deelgenootschap zijn geweest. De mens moest zijn deel doen. Zij moesten de netten uitwerpen. Zo werd het wonder in deelgenootschap met Jezus gedaan. De mens doet het gemakkelijkste deel en Jezus doet het moeilijkste deel. Maar zij moesten wel hun netten uitwerpen. Dat is de gehoorzaamheid van het geloof, waarover Paulus in Romeinen 1: 5 spreekt.
Dit is de Blijde Boodschap van het Nieuwe Verbond, die de apostelen verkondigden. Waar deze boodschap niet word verstaan, neigt de mens of naar het ene uiterste van wetticisme te vervallen (zich voor altijd de hele nacht lang inspannen, met lege boten zonder overwinning), óf naar het andere uiterste, dat van valse genade (waar totaal geen inspanning is als gevolg ook geen overwinning!)
Veel oprechte zielen zijn vermoeid en zwaar beladen omdat ze verzuchten onder de last van eigengemaakte geboden. Zoals Farao's opzieners de Israëlieten met de zweep afranselden om meer stenen te maken, zweept satan veel oprechte gelovigen op (vermomd als een dienaar der gerechtigheid) door te zeggen: "U leest niet genoeg in de Bijbel. U vast en bidt niet genoeg. U getuigt niet genoeg", enz. Ook veel predikers spannen onbewust met satan samen wanneer zij Gods volk onder een juk van veroordeling brengen door een dergelijke prediking. Zulke veroordelingen vloeien voort uit gebrek aan kennis van het nieuwe verbond.
Jezus is een Herder, Die Zijn kudde leidt door hen vóór te gaan. Hij gebruikt geen zweep om hen voort te drijven, als een huurling. Alle predikanten die hun kudde met de zweep opdrijven, zijn huurlingen. Echte herders zijn zij die leiding geven door zelf tot een voorbeeld te zijn. Velen zijn onder een juk gekomen omdat zij naar huurlingen hebben geluisterd.
God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden om te veroordelen, maar om de wereld te behouden (Joh. 3:17). Zij die in hun prediking anderen veroordelen zijn daarom niet door God gezonden. Gods knechten leiden mensen altijd tot redding en zaligheid.
Jezus wil in álle dingen van ons leven een deelgenootschap met ons aangaan hebben. Toen Petrus naar Jezus toe kwam om de tempelbelasting in te zamelen, zei Jezus hem dat hij een vishaak in zee moest werpen en de eerste vis die boven kwam moest grijpen. Jezus zei dat er in de bek een stater zou zijn, genoeg om zowel de belasting van Jezus als die van Petrus te betalen. "Voor Mij en voor u", waren de woorden die Jezus tegen Petrus sprak (Matt. 17: 27). Denk na over het zinnetje: "Voor Mij en voor u". Dit is deelgenootschap. Jezus wil ons zelfs helpen onze belasting te betalen. Van de alledaagse dingen waarmee we elke dag te maken hebben tot de dingen die eeuwigheidswaarde hebben, roept Jezus ons op naar het beginsel van: "Ik en u" te leven.
Jezus zei dat wanneer we dit juk van deelgenootschap met Hem op ons nemen, wij rust zullen vinden voor onze zielen (Matt. 11:28-30). Dit is de rust waartoe we worden opgeroepen binnen te gaan, door te rusten van onze eigen werken (Heb. 4:10,11).
Het is niet makkelijk om van onze eigen werken te rusten, want ons zelfleven is zo sterk. Daarom plaatst God ons in omstandigheden die ons verbreken. Hij laat onze plannen mislukken en onze hoop in duigen vallen. Onze schema's en planningen storten in, en we vervallen telkens weer tot zonde. Zo leert hij ons te rusten van onze eigen werken, zodat Hij Zijn werk kan doen.
De oudtestamentische sabbatdag was een beeld van deze rust voor Gods volk onder het nieuwe verbond (Heb. 4:9,10). Eerst moet het rusten in God werkelijkheid worden, eer we iets van eeuwigheidswaarde kunnen doen.
Toen God Adam op de zesde dag schiep, wijdde Hij de direct daarop volgende dag als rustdag. Hoewel het chronologisch de zevende dag was, was het voor Adam toch zijn allereerste dag. De wet, die 2500 jaar later kwam, leerde: "Zes dagen zult gij arbeiden en de zevende dag zult gij rusten". Maar God stelde voor Adam eerst een dag van rust en deelgenootschap in, en dan zes dagen van arbeid. Dit is genade. Onder de genade komt de "dag van rust" eerst. Wij moeten de rust binnengaan voordat wij de Heere kunnen dienen. Dan kan elke dag van ons aardse leven een sabbatsdag zijn. Dat is Gods bedoeling voor ons.
Toen de farizeeërs Jezus vroegen waarom Mozes in de wet echtscheiding toestond, antwoordde Hij dat het een tijdelijke toelating was, aan de mens gegeven zolang die een verhard hart had (Matt. 19:8). Jezus maakte duidelijk dat het van het begin af zo niet geweest was, het was niet Zijn volmaakte wil (Matth. 19:8). Vele dingen in de wet waren er omdat God het zo toeliet, maar waren niet Gods volmaakte wil. Echter nu het Nieuwe Verbond is gekomen is het Gods verlangen dat wij in Zijn volmaakte wil leven - zoals Hij de mens bedoeld heeft van het begin af (Matt. 19:8). En daarom moet er voor ons zoals voor Adam eerst de rust komen. Het leven moet een altijddurende sabbatsdag van rusten in God zijn.
Alleen als we die rust binnengaan, kunnen we met vreugde en blijdschap getuigen dat Gods geboden niet zwaar zijn (1 Joh. 5:3). Wanneer Gods geboden als een last wordt gezien, en de boodschap van zelfverloochening en gehoorzaamheid aan alle geboden als slavernij wordt beschouwd, dan is het zonneklaar dat die mens nog niet onder het juk van Jezus is gekomen. Hij ploetert nog steeds onder zijn eigen juk, onder de wet.
In het voorhof van de tabernakel, en zelfs in het Heilige, is heel veel bedrijvigheid. Maar in het Heilige der Heiligen, binnen het voorhangsel, is geen bedrijvigheid, maar alleen deelgenootschap. Zelfs de dienst voor God vloeit voort uit deelgenootschap. Dat is het verschil tussen de oudtestamentische dienstbaarheid en de nieuwtestamentische bediening. Dit wordt duidelijk door Martha en Maria getoond in de geschiedenis die in Lukas 10:38-42 wordt beschreven. Maria was als het ware in de rust van het Heilige der Heilige, terwijl ze in deelgenootschap was met de Heere. Martha was bezig in de rusteloze dienst van het voorhof. Jezus zei dat het deel dat Maria had gekozen, het ene was wat iedereen nodig heeft.
Het voorhangsel is nu door Jezus gescheurd en we kunnen vrijmoedig het Heilige der Heilige binnentreden om daar te vertoeven, om deelgenootschap te hebben met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus, ons hele leven lang. Als we dit maar konden zien en begrijpen: het allereerste wat God van een mens verlangt is deelgenootschap; niet onze dienst, ons bijbellezen, dat we vasten en bidden, enz.
Adam werd naar Gods Beeld geschapen, niet omdat God een tuinman in Eden nodig had, maar omdat Hij iemand wilde met wie Hij in een deelgenootschap kon staan. God heeft ons niet uit de poel van de zonden gered opdat we Hem zouden kunnen dienen, maar veel meer om in een deelgenootschap met Hem te leven. Het is te wijten aan een gebrek aan begrip hiervan, dat vele gelovigen vandaag de dag, net als Martha, vermoeid zijn en zuchten onder hun zware last.
Op de leeftijd van 95 jaar, toen hij 65 jaar met God had gewandeld, besloot de apostel Johannes een door de Geest geïnspireerde brief te schrijven. Het onderwerp van deze brief was "deelgenootschap" (1 Joh. 1:3). Hij had gemeenten en opzieners, die hun eerste liefde hadden verlaten, gezien (Op. 2:4) en die nu de naam hadden levend te zijn (met al hun veelomvattende christelijke werken), maar die in Gods ogen feitelijk dood waren (Op. 3:1). Johannes zag dat de grote nood was om de christenen weer binnen te brengen in de vreugde van het deelgenootschap met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus, binnen het voorhangsel.
Men kan in allerlei activiteiten vreugde vinden. Sommigen vinden het in sport, sommigen in muziek, sommigen in hun beroep, en sommigen zelfs in christelijk werk. Maar de puurste vreugde in het heelal wordt gevonden in een volkomen deelgenootschap met de Vader (1 Joh. 1:3,4). De psalmist zegt: "overvloed van vreugde is bij Uw aangezicht" (Ps. 16:11). Dit was "de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld", die maakte dat Jezus elke dag gewillig het kruis verdroeg (Hebr. 12:2). Deelgenootschap met Zijn Vader was Jezus' meest kostbare bezit.
Niets in het heelal was van vergelijkbare waarde voor Hem. Jezus wist dat dit deelgenootschap op Golgotha verbroken zou worden, als Hij drie uur lang de ondraaglijke kwelling van een eeuwige hel voor het verloren mensdom moest verduren (Matt. 27:45). Op dat moment moest de Vader Hem verlaten, en het deelgenootschap waarin Hij Zich vanaf der eeuwen eeuwigheid verheugde, zou drie uren verbroken worden. Hij had zo'n ontzaglijke vrees voor de verbreking van Zijn deelgenootschap, dat Hij in Gethsémané grote druppels bloed zweette. De drinkbeker, waarvoor Hij bad of die Hem voorbij mocht gaan, was alleen deze: een verbreking van het deelgenootschap met Zijn Vader.
Dat onze ogen hiervoor mogen opengaan en we er door gegrepen worden! Hoe lichtvaardig spreken en zingen we niet over het volgen van Jezus! Jezus volgen betekent dat ons deelgenootschap met de Vader net zo kostbaar is als voor Hem. Zondigen zou dan een extreme duisternis voor ons zijn, want het verbreekt ons deelgenootschap met de Vader. Een liefdeloze houding jegens een ander mens zou niet goedgepraat en geduld worden, want dat zou ons deelgenootschap met de Vader verbreken, enz.
Moge de Heere ons licht geven, zodat we duidelijk kunnen begrijpen dat waarachtig christendom niets minder is dan een leven van ononderbroken deelgenootschap met een liefdevolle Vader in de hemel.
Vertaling: Gerard Schröder