In het Oude Testament, direct nadat de tien geboden gegeven zijn (Ex. 20), volgt voor de Israëlieten een schitterende voorschrift van God, die passend het verschil tussen het oude en het nieuwe verbond beschrijft. Daar, in Exodus 21:1-6, lezen we over een Hebreeuwse slaaf die zes jaar gedwongen was als slaaf te dienen, en die daarna zijn meester op een andere basis ging dienen: uit liefde voor zijn meester (Ex. 21:5). Dat was Gods naschrift op de Wet, dat op profetische wijze het karakter van het komende nieuwe verbond schetst.
De zes jaren van gedwongen slavernij spreekt van het dienen van God uit een wettelijke plicht. Het daarop volgende zevende jaar heeft betrekking op de 'sabbatsrust' die God voor Zijn volk had ingesteld (Hebr. 4:9). Onder de Wet kon het volk alleen op de zevende dag rusten, na zes dagen gewerkt te hebben. Maar toen God Adam schiep, gaf Hij hem eerst een rustdag, voordat hij daarna zes dagen moest werken (want Gods zevende dag was voor Adam de eerste dag van zijn bestaan). Dit was om te leren dat al het werk dat de mens voor de Heere deed, voort moest komen uit een liefdesrelatie en gemeenschap met Hem. Anders zou het een wettelijke verplichting zijn, zonder enige waarde.
Het feit dat we in de tijd van het nieuwe verbond leven, betekent nog niet dat we leven naar de geest van het nieuwe verbond. Het kan zijn dat we de boodschap van 'overwinning over zonden' begrijpen en toch naar de letter van de wet leven. In Romeinen 7:1-6 zien we dat zelfs als iemand Romeinen 6 (het hoofdstuk dat het Evangelie van overwinning weergeeft) gelezen en ervaren heeft, toch nog gebonden kan zijn onder de wet. We maken dit ook in de praktijk mee. Velen die tot een oprecht en goed moreel leven zijn gekomen, leven toch naar de beginselen der wet.
Het is mogelijk uitwendig een rechtvaardig leven te leiden, maar vanuit verkeerde motieven. Onder het oude verbond moesten de Israëlieten de wet onderhouden, maar de wet kon geen oordeel vellen over hun motieven. De meeste mensen hielden zich aan de wet uit angst voor het oordeel. Anderen onderhielden ze in de hoop beloond te worden. Beide motieven zijn hoe dan ook niet in overeenstemming met de geest van het nieuwe verbond. In het nieuwe verbond is de geest van meer betekenis dan de letter (Rom. 7: 6). Het is mogelijk alle geboden te houden en dat de Heere ons toch moet berispen: "Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten". U onderhoudt niet langer Mijn geboden uit liefde voor Mij, zoals u eerst deed. Heb daarom berouw en bekeer u! (Op. 2:4) Het was voor de wet geen misdaad als die niet uit liefde gehouden werd. Maar onder het nieuwe verbond wordt dit zo ernstig genomen, dat de voorganger in Efeze het gevaar liep zijn zalving te verliezen, als hij zich niet bekeerde. Zijn we er ons wel van bewust dat het niet genoeg is als we de geboden vanuit verkeerde motieven onderhouden?
Wanneer we ons reinigen van ale bevlekking van het vlees, krijgen we een goed getuigenis voor de mensen. Maar alleen als we ook onze geest reinigen, zal God getuigenis over ons geven. Dit is de weg naar volmaakte heiliging, zoals 2 Korinthe 7:1 duidelijk maakt. Er kleeft ongerechtigheid aan onze heiligste dingen (Ex. 28: 38). Wat is deze ongerechtigheid anders dan jagen naar heiliging vanuit verkeerde motieven?
Onder deze ongerechtigheid ligt het veel ernstiger kwaad van het zoeken naar menselijke eer. Als we de eer van mensen zoeken (in het bijzonder binnen onze gemeente), dan is dat het motief om naar buiten toe netjes en onberispelijk te leven. We moeten dit valse motief dat achter onze wetbetrachting ligt tijdig onderkennen. Zo niet, dan zal het onze ondergang betekenen.
In de gelijkenis van de tien maagden (Matt. 25:1-13), is het duidelijk dat niemand van hen een hoer was. Het waren allemaal maagden. Zij hadden zich allen gereinigd van de verdorvenheden van het vlees. Daardoor hadden ze een goed getuigenis voor de mensen. Hun lampen waren brandende en de mensen zagen hun goede werken en prezen hen (vgl. Matth. 5:16). Veel minder zichtbaar voor de mensen was het feit dat enkele maagden geen innerlijk geestelijk leven kenden. Hoewel ze alle tien in de ogen van ongelovigen, die geen onderscheid konden maken een geestelijk leven hadden, zag God dat er maar vijf van hen de waarheid (de werkelijkheid) in hun diepste wezen kenden (Ps. 51:6). De andere vijf waren wettisch, ze hielden zich aan de letter van de wet, tevreden met hun getuigenis voor de mensen. Ze realiseerden zich maar weinig dat ze achtergelaten zouden worden in de opname. De Bruidegom zei tegen hen: "Ik heb u nooit gekend". Hij noemde hen niet 'werkers der ongerechtigheid', zoals Hij andere mensen had genoemd (Matth. 7:23), want deze vijf waren geen werkers der ongerechtigheid. En toch hadden zij in hun innerlijke leven geen deel aan Geest van Christus. De Heere zei (als het ware) tegen hen: "Ik heb geen enkele gemeenschap met jullie geest. Jullie geest is de geest van wetticisme, ook al leidt u naar buiten toe een oprecht leven. Jullie zijn de farizeeërs van het nieuwe verbond". Dat is de betekenis die achter deze woorden ligt. "Ik heb u nooit gekend".
Het is mogelijk de letter van de nieuwtestamentische geboden te houden zonder tegelijkertijd de Geest van Christus uit te stralen. Bijvoorbeeld, als iemand ons slecht heeft behandeld, kunnen we het Woord gehoorzamen, dat ons zegt dat we kwaad met goed moeten vergelden. En we kunnen misschien zelfs naar die man toe gaan, met een duur geschenk, om hem onze liefde te tonen en hem naar het gebod goed te behandelen. Toch kan er, als we naar deze man toe gaan, diep van binnen een stemmetje klinken: "Hier ben ik, de grote heilige, om u, grote zondaar, goed te doen". In zo'n situatie, zelfs al hebben we veel geld aan het geschenk uitgegeven en heeft het ons grote moeite gekost om zo'n 'goed werk' te verrichten, is onze offergave geen welriekende geur voor God, want ons 'eigen ik' wordt niet overgegeven tot een offerande (Zie Ef. 5:2).
Denk aan een andere situatie: een broeder houdt zich rustig en zegt niets op het moment dat zijn vrouw zich aan hem ergert en boos op hem is. Voor een buitenstaander zonder onderscheidingsvermogen kan de man als ' heilige' en de vrouw als 'zondares' overkomen. Toch kan God, die de geest van mensen weegt, over hen beiden een volkomen ander oordeel hebben. Want de onuitgesproken woorden in de geest van de man kunnen wel eens zijn: "Heere, ik dank u dat ik mijn boosheid, in tegenstelling tot mijn vrouw, overwonnen heb", zelfs al blijft zijn mond dicht. Hij is er zich niet van bewust dat zijn gedwarsboomde vrouw redelijker en aangenamer voor God is dan hij, eigengerechtigde farizeeër. Waarlijk, hoeren en tollenaars zullen eerder Gods Koninkrijk binnengaan dan farizeeërs. Het verliezen van zelfbeheersing is voor een christen zeker onbetamelijk, maar farizeïsme is dat evenzeer. Wat we moeten doen, is onze geest reinigen van de vuiligheid en verdorvenheid van het farizeïsme, waarmee die in zulke situaties is vergiftigd. Dat is de weg naar verlossing.
In de gelijkenis van de verloren zoon zien we door de vader en de oudste zoon een duidelijk beeld van de houding van Christus en die van een farizeeër. De vader was verheugd zijn jongere zoon na zijn berouw te zien terugkeren, zelfs al had de jongen zijn zonden wellicht nog niet overwonnen. De farizeïsche oudere zoon kon echter zijn jongere broer niet op dezelfde manier verwelkomen. Als het aan hem had gelegen zou hij zijn jongere broer minstens voor een jaar naar de verblijven van het dienstvolk gestuurd hebben, om te zien of zijn bekering wel echt was, of niet.
Deze farizeïsche geest die in ons vlees woont, komt het duidelijkst aan het licht in onze houding naar hen die ons op één of andere manier gekrenkt of leed berokkend hebben. Zelfs wanneer ze hiervoor hun excuses aanbieden, kunnen we hen nog steeds een poos 'naar de verblijven van het dienstvolk' verwijzen, om hun berouw op de proef te stellen. Toch heeft Jezus ons gezegd dat we een mens moeten vergeven, zelfs als die elke twee uur, gemeten over een dag van twaalf uren, tegen ons zondigt. Ook al komt hij na elke keer terug om te zeggen dat hij berouw heeft, moeten we hem vergeven, zonder zijn oprechtheid in twijfel te trekken (Luk. 17: 4). We moeten zijn woorden voor waar aannemen, hoewel hij misschien niet oprecht is. Maar daar oordeelt God over, niet wij. Wij zien alleen de buitenkant, maar God kent het hart.
Op de oordeelsdag zullen we erachter komen dat de motievenvan onze daden veel belangrijker waren dan wát we deden (1 Kor. 4:5). De oudste broer had 'nooit één enkel gebod van zijn vader overtreden' (Luk. 15:29). Toch vinden we hem aan het einde van de gelijkenis buiten het huis van zijn vader (de Gemeente), vanwege zijn wettische geest. Hij was een maagd, maar hij had geen olie in zijn lamp. Uiteindelijk kwamen zijn motieven aan het licht: hij diende om het loon. Hij zegt tegen zijn vader: "Zie, ik dien u nu zo vele jaren,…en gij hebt mij nooit een bokje gegeven!"
Jezus waarschuwde zijn discipelen tegen deze houding, toen Petrus hem vroeg (nadat de rijke jongeling van Hem was weggelopen), "Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, (wat de rijke jongeling niet had gedaan) wat zal ons dan geworden?" Jezus antwoordde met de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard. Vijf groepen arbeiders werden door de heer des huizes ingehuurd. Vier groepen werden ingehuurd op basis van een duidelijke arbeidsovereenkomst. De laatste groep werd zonder enige afspraak over betaling ingehuurd (Matt. 20:1-16). Hier gaat om het in de gelijkenis. De eerste groep werkte voor het overeengekomen loon van één dinarius, of zilverling (vs. 2). De tweede, derde en vierde groep werkte ook voor loon, hoewel er niets was afgesproken over de hoogte ervan (vs. 3-5). Deze vier groepen arbeiders zijn een beeld van hen die de geboden onderhouden, of die God dienen, of die uitwendige offers voor Hem brengen, met als motief een stille hoop op een of andere beloning voor dit alles. Dat kan misschien het vleselijke geluk zijn op een troon te zitten in het duizendjarig vrederijk, of het dragen van een 'kroon' op hun hoofd. Het kan misschien wel het verlangen zijn, en dat lijkt op een 'geestelijk' verlangen, om de bruid van Christus te zijn. Zulke christenen arbeiden allemaal voor het loon. Dat is de geest van het oude verbond.
Het enige loon dat een waarachtig geestelijk mens begeert, is het meer deelhebben aan Gods heilige en liefderijke natuur en een diepere gemeenschap met Hem. Dit is de 'kroon' waar hij naar uitziet; en dit is het loon dat Jezus met Zich meebrengt (Op. 22:12). En dat loon zal precies in verhouding staan tot de getrouwheid waarmee een mens zijn zaligheid heeft uitgewerkt, zichzelf heeft gereinigd, niet alleen van de verdorvenheid van zijn vlees, maar ook die van zijn geest, in het bijzonder van zijn farizeïsme in zijn geest. Daarom zal, als we uit de doden zijn opgewekt, de mate van onze heerlijkheid net zo van elkaar verschillen als de helderheid van de verschillende soorten sterren (1 Kor. 15:41,42). Want een rechtvaardig God zal elke 'maagd' rechtmatig belonen, naar wat Híj heeft waargenomen, en niet wat mensen zagen (2 Kor. 5:10).
In de gelijkenis hierboven kwam alleen de laatste groep arbeiders zonder contract, en zonder dat hun enige hoop op een beloning in het vooruitzicht was gesteld, aan het werk (Matt. 20:7). Zij kwamen in de geest van het nieuwe verbond. Daarom kregen ze als eerste hun loon, en ontvingen relatief veel meer dan alle anderen (zie Matt. 20:16). De eerste groep arbeiders daarentegen handelde precies eender als de farizeïsche oudere broer van de verloren zoon: eigengerechtig en wettisch, en in verwachting loon te ontvangen.
Jezus is in het nieuwe verbond ons Voorbeeld en Voorloper. En Hij hield zeker de geboden van Zijn Vader niet met het oog op enige beloning, eer of positie, noch voor het heden noch voor de eeuwigheid. Hij onderhield de geboden nog veel minder uit angst om door Zijn Vader gestraft te worden. We lezen dat Hij het kruis heeft verdragen, alleen omdat Hij dacht aan de vreugde die Hem voor ogen stond, de hoogste vreugde: gemeenschap met de Vader. Alleen in de tegenwoordigheid van de Vader ligt volheid van vreugde (Ps. 16:11). Gemeenschap met Zijn Vader, dat was wat Jezus Zijn hele leven begeerde. Daarom riep Hij met luid geroep en onder tranen of Hij voor de 'dood' gespaard kon blijven, en dood betekent hier gescheiden te moeten zijn van de gemeenschap met Zijn Vader (Hebr. 5:7). Drieëndertig jaar heeft Hij Zich voor die 'dood' weten te vrijwaren. Toen Hij in Gethsémané uiteindelijk begreep dat Zijn gemeenschap met Zijn vader zelfs aan het kruis nog altijd drie uren verbroken moest worden, riep Hij het weer uit of er geen andere weg was. En dat terwijl Hij om onze zonden pijn moest lijden en de verlating van God moest ondervinden. Maar er was geen andere weg. En uit liefde voor ons, terwijl Hij wist wat het zou kosten, ging Hij naar het kruis en betaalde Hij de hoogste prijs ooit.
Alleen wanneer we deelhebben aan deze geest van Christus, die vurig verlangt naar gemeenschap met de Vader, kunnen we vrij worden van wetticisme. Bevrijding van het leven naar de letter van de wet, van het uitziften van de mug en het doorzwelgen van de kamelen, kan nooit worden bereikt door oefening of een methode. Er is maar één weg, en dat is de weg die wordt beschreven in 2 Korinthe 3: 18, waar Paulus, na in het hoofdstuk de verschillen tussen het oude en nieuwe verbond tegenover elkaar te hebben gezet (vs. 6-17), tenslotte vaststelt dat de Heilige Geest gekomen is om ons in de spiegel van Gods Woord de heerlijkheid van Jezus te tonen, en ons zo te veranderen in diezelfde heerlijkheid.
De Heilige Geest heeft in de allereerste plaats het verlangen ons te laten zien hoe Jezus op aarde leefde. Hij werd onder de Wet geboren ( Gal. 4: 4). Toen Hij de geboden van de wet overdacht, haalde Jezus meer uit deze geboden der Wet dan enige Israëliet vóór Hem had gedaan. Zoals we in het laatste hoofdstuk zagen, beschouwde Jezus het verbod op overspel ook in het licht van het verbod om in het hart een vrouw te begeren, en het verbod op doodslag en moord zag Hij ook in het licht van het verbod op boosheid in het hart, enz. Toen Hij hier op aarde was, had Jezus een intens verlangen om de Vader volkomen gehoorzaam te zijn, en Hij wilde de Wet niet alleen naar de letter naleven. Hoewel Hij dus onder de Wet was geboren (Gal 4:4), stelde Hij een nieuw verbond in, een Verbond dat de Heilige Geest ons van de bladzijden der Schriften helder onder de aandacht brengt.
Om Jezus op deze manier te volgen, moeten we de Schrift overdenken, zoals Hij dat deed. Dan zullen we meer diepgang in Zijn geboden kunnen vinden dan anderen.
De woorden die Jezus sprak zijn geest en zijn leven (Joh. 6: 63). Daarom konden velen Hem toen Hij op aarde was niet begrijpen, en daarom kunnen ook velen Hem vandaag de dag niet begrijpen. God geeft alleen licht aan hen die de waarheid liefhebben. Hij laat toe dat alle anderen misleid worden. Dat is de ware betekenis van 2 Thess. 2:1-12. Als we Gods Woord overdenken met een hart vol liefde voor de waarheid, dan zullen we onszelf niet langer complimenteren met het houden van de letter van de wet, maar we zullen onszelf dikwijls beoordelen en concluderend dat we de wet niet gehouden hebben in een juiste geest.
In de tien geboden was het mogelijk voor de mens om negen van de tien te houden, maar het was onmogelijk de tiende te houden. Dat gebod gaat over begeerte en hebzucht, en die betreffen een innerlijke zaak. De wet kon nooit begeerte in het hart van een mens blootleggen, en daarom kon die mens door de wet nooit veroordeeld worden, zelfs al beging hij die zonde. Daarom erkende Paulus, ook al zei hij dat hij volgens de rechtvaardigheid der wet onberispelijk was, dat hij het tiende gebod niet kon houden (Vgl. Fil. 3:6 met Rom 7: 7-10). Hij was één van de weinigen die eerlijk genoeg was dit te erkennen. Zo kon God hem weer meer kennis van het nieuwe verbond geven.
Het tiende gebod was door God gegeven om de eerlijkheid van de mens op de proef te stellen. Degenen die eerlijk genoeg waren te erkennen dat ze dit gebod niet konden houden, werden verder gebracht. Alleen voor hen zou de wet een 'tuchtmeester' worden die hen naar Christus en het nieuwe verbond wees.(Gal 3:24). De overigen, die hun innerlijke zonden verborgen hielden, zouden onder het oude verbond blijven. Dit is de belangrijkste oorzaak waarom zoveel christenen vandaag de dag geen overwinning kennen. Zij zijn niet eerlijk genoeg hun innerlijke zonden en tekortkomingen te erkennen. Ze zijn tevreden met de eer van mensen. Ze omarmen niet de waarheid over zichzelf. Zo staat God hen toe in deze misleiding te blijven.
Het was nooit Gods bedoeling dat de mens zou moeten leven met allerlei regels en voorschriften. De wet was niet gegeven om de mens ten leven te leiden, maar alleen om de onmacht van de mens te laten zien en om zijn eerlijkheid op de proef te stellen, zoals we zo-even zagen. Daarom werd, nadat Christus kwam, de wet aan de kant gezet en werd er een nieuw verbond ingeluid. (Heb. 8: 7, 8, 13).
Toen God Adam Eden als woonplaats gaf, zei Hij hem niet te eten van de boom der kennis van goed en kwaad. Met andere woorden, de mens was niet bedoeld om volgens een boek met regels over 'goed en kwaad' te leven, om te vermijden wat kwaad was en te doen alles wat goed was. Hierin verschilt het ware christendom van het valse christendom, en tevens van alle andere godsdiensten.
Het was Gods bedoeling dat de mens zou leven door de boom des levens: door de leiding van Gods Heilige Geest, Die hem zou zeggen wat Gode welgevallig was en wat niet. (Zie 1 Kor. 6:12 en 10:13). Leven door kennis van goed en kwaad is leven door de wet. Dit kan ons alleen maar onder een zwaar juk brengen, zonder begrip en kennis van de geest die achter de wet ten grondslag ligt.
We kunnen naar buiten toe tot een rechtvaardig leven komen ('maagden worden'), door de geboden uitwendig te houden. Maar de enige manier waarop we olie in onze lampen kunnen krijgen, is door onszelf te reinigen van alle niet met het oog waarneembare bezoedelingen van onze geest. Paulus wist, toen hij nieuwtestamentische waarheden schreef aan de christenen te Efeze, dat zijn woorden hen geen openbaring over deze waarheden konden brengen. Daarom bad hij dat hun ogen zouden worden geopend door de Heilige Geest (Ef. 1: 17,18).
Dit is een gebed wat we ook voor onszelf moeten bidden.
Vertaling: Gerard Schröder